Het modellenbureau

Coronatijd is geen tijd, het is stilstand. De wereld zit op slot en ikzelf ook. Er komt nauwelijks nog wat in, laat staan iets uit. Ik ben op zoek naar the key of my mind, de sleutel om buiten binnen en binnen buiten te laten, het liefst op het ritme van een gezond middenrif.

Gelukkig worstel ik me eens per twee weken met een loper naar buiten als een vlinderprematuur die zijn cocon ontvlucht in de hoop zijn metamorfose nog voor de late najaarszon af te ronden. Met een zevental medestudenten van de Schrijversvakschool word ik dan geacht een klein wonder van taal te produceren, hetgeen ons iedere keer wonderwel lukt, zodat ons geluksgevoel inmiddels tot ongekende hoogten is gestegen.

Zulke lessen zijn the key of my mind, omdat er daarna bij mij van alles naar binnen en buiten gaat. Het is ook een katalysator voor mijn eigen bevrijdingspogingen uit de cocon. En als ik buiten ben ga ik op voedseltocht en wangprop als een eekhoorn mijn vondsten om ze thuis, in mijn denkholletje, tot de laatste gedachtenvitamine te herkauwen.

De eerste die zich aandiende was het Model. Ik luisterde naar een verhaal van Pieter Omtzigt over hoe het er in den Haag aan toegaat. Aantrekkelijke modellen zijn daar aan de macht en leiden een onaantastbaar leven. Hun gepresenteerde eenvoud is de façade waarachter hun priesters en paladijnen zich verschuilen om ongezien aan de touwtjes te trekken, waarvan wij ons aan het andere einde bevinden. Koopkrachtmodellen zijn de mooiste, zij produceren, door aan de juiste knoppen te draaien, eenvoudig de gewenste uitkomsten. Ondanks de jaarlijks voorspelde koopkrachtverbeteringen voor vrijwel alle doelgroepen, is onze koopkracht de afgelopen decennia niet toegenomen. ‘Vrijwel’ is de ongelezen voetnoot.

Mijn tweede vondst die het tot mijn holletje haalde was de Leugen. Ze zag het licht na een reportage van een Amerika correspondent, die me raakte. Een zwarte dominee vertelde dat stemmen op zondag niet langer mogelijk is, vanwege door Republikeinen ingevoerde wetten. So what denk je dan, totdat hij vertelde dat het usual is dat de hele gemeente na de kerkdienst in kolonne afreist naar het stemlokaal. Even genoot ik van het denkbeeldige uitzicht op the Gospeltrain met de nog in de Heer zijnde passagiers. Het was snel over, verontwaardiging en ergernis streden om mijn aandacht. Ik vroeg me af waarom mensen altijd indirecte maatregelen nemen voor het bereiken van een direct doel. Waarom in dit geval een leugenstreek en niet gewoon een uitgesproken eigen waarheid dat anderen Fremdkörper zijn en het land uit moeten?

Zo lieten Model en Leugen elkaar en mij de afgelopen weken niet meer los als was het een Siamese tweeling, onafscheidelijk, de één niet levensvatbaar zonder de ander omdat ze samen hetzelfde hart delen.

Modellen zijn er in vele soorten en maten, ik lust er pap van. In het verleden heb ik overwogen een modellenbureau te beginnen, totdat ik me na enige tijd besefte dat ik als consultant zelf bij zo’n bureau werkte. Modellen om de bedrijfsgezondheid vast te stellen, om medewerkers in competente werknemers te veranderen en vooral veel modellen als Keynotes voor seminars, bedoeld om managers te transformeren in onzekere tieners, liefst zwanger, zodat ze in de handen van de als vroedvrouw of abortusarts verklede consultants gedreven zouden worden. Een beter businessmodel dan zo’n modellenbureau is nauwelijks denkbaar. Het zijn hype-creërende bureaus die modellen baren met een beperkte levensverwachting voor een kort-cyclische turnaround. Het zijn de copy-cats van de mode-industrie; over modellen gesproken.

Joris van vijf kan het beste liegen van mijn twee kleinkinderen. In voorkomende gevallen kan de Leugen eenvoudigweg zijn masker niet vervormen. Alleen zijn moeder beheerst de kunst der ontmaskering. Leugens zijn er overigens in soorten en maten. Fabriceren, iets zeggen dat gewoon niet gebeurd is. Bedekken, iets bewust verzwijgen en Overdrijven, de context beïnvloeden. Het is verkiezingstijd geweest en het heeft me weinig moeite gekost van iedere leugenvorm treffende voorbeelden te vinden. Van links tot rechts.

Modellen zijn een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Het eenvoudigste is het zwart-wit model, een dialectisch model. Lekker overzichtelijk en eenvoudig in het gebruik. Mijn buurman zegt: ‘er zijn maar twee soorten mensen, goede en slechte’. Klinkt logisch, maar wat logisch is is vaak niet waar. Logica wordt te vaak gebruikt ter maskering van een leugenachtig verhaal, een glimmende schil om een rotte appel.

Een van de mooiste modellen vind ik het lichaamsmodel dat gebruikt wordt door ons zesde zintuig dat Proprioceptie genoemd wordt. Ik hoorde ervan toen we met een van onze kinderen bij de neuroloog zaten met de vraag waarom haar lichaam niet doet wat ze graag wil. Als spinoff van dat bezoek las ik veel boeken van de bekende neuroloog Oliver Sacks. Als je daar een paar van gelezen hebt bewonder je het modelontwerp van de menselijke soort en verwonder je je dat er nog zoveel goed gelukte exemplaren van rond lopen. Proprioceptie betekent letterlijk ‘eigen-waarneming’. Zo weten de hersenen waar de verschillende lichaamsdelen zich in de ruimte bevinden. Sacks beschreef een geval van een patiënt die vond dat zijn been een Fremdkörper was, daarom kwijt wilde en het dus steeds uit zijn bed gooide om vervolgens met verbazing te constateren dat (de rest van) zijn lichaam ook op de grond belandde. Blijkbaar ontbrak het been in zijn lichaamsmodel. Het omgekeerde kan ook het geval zijn na een amputatie en veroorzaakt fantoompijn. Het lichaamsmodel kent een geestelijke tegenhanger die we gedurende ons leven met vallen en opstaan zelf ontwikkelen: ons zelfbeeld; dat wat we denken te zijn.

De Leugen blijft mij boeien. Liegen is geen doel op zich maar een instrument dat ingezet wordt voor het bereiken van een doel, jouw doel. Soms om jezelf in een beter daglicht te stellen ten koste van anderen, maar nog vaker om je sociale relaties te redden; we zijn toch altijd blij met wat er onder de kerstboom ligt? Het schijnt zo te zijn dat je meer liegt naarmate je ouder wordt. En dat slimme mensen beter kunnen liegen, omdat je goed onthouden moet wat je inmiddels allemaal bij elkaar gelogen hebt. Het is dus oppassen geblazen met oude slimmeriken!

De Leugen bestaat bij de gratie van de waarheid. Zolang de waarheid bestaat zal er gelogen worden zegt men.

Kan een model zelf liegen, of is het zijn schepper die het gevormd heeft vanuit een eigen onzichtbaar stelsel van doelen en gevoelens en als een profeet zijn beeldmodel hoopt te slijten aan iedereen die zich herkent in dezelfde onzichtbaarheid en met dezelfde doelen? Is er sprake van liegen of van misbruik? Ik droom ervan dat alle modellen zichzelf zouden kunnen uiten en zonder masker zouden kunnen zijn zoals ze zelf willen zijn en als dat niet zo is tijdig een MeTo’je produceren.

(essay-oefening / Schrijversvakschool 2021)

Biopt

Academisch Ziekenhuis Berlijn, herfst 2005, vrijdagmiddag half vijf.
Professor Mette Mengele ijsbeert tussen de balie van de afdeling Kinderneurologie en het raam met uitzicht op de gehandicaptenparkeerplaatsen. Ze heeft een afspraak met Hannah, een onzekere en angstige twintiger, die ze al tien jaar behandeld vanwege de spasmen in haar benen. Na jaren van genetisch onderzoek en MRI’s ontbreekt het bewijs dat het om een variant gaat van het syndroom van Mengele, waarmee ze in 2001 internationaal doorbrak als autoriteit op het gebied van witte-stof-ziekten. Een biopt zal naar haar overtuiging het sluitende bewijs leveren voor haar vermoedens. Op de naam van de nieuwe variant heeft ze al geoefend. Haar gouden vulpen weet ervan.

Het is niet haar enige afspraak vandaag. Ze is uitgenodigd voor de promotie van haar ex-collega Karel Knapnie die ook nog maar een ziekte op zijn naam heeft staan. Om goed voor de dag te komen heeft ze vorige week online een Chanel mantelpak gekocht, met vier gouden knopen. Ze heeft het alvast meegenomen, zodat ze straks niet weer langs huis hoeft. Trots heeft ze het vanmorgen getoond aan de afdeling; 5478 euro voor een ‘pre-owned’ mantelpak, maar dat laatste heeft ze er niet bij verteld.

‘Alweer te laat’ zegt ze, terwijl ze toekijkt hoe Hannah zich beneden in haar rolstoel wurmt en haar rugtas achterop haar rolstoel slingert.
‘En dan is ze nog niet boven’ vult haar persoonlijke assistente vanachter de balie aan. ‘Let u er wel op dat u om iets na vijven weg moet, anders mist u de promotie’. ‘Als ik u was zou ik me alvast omkleden, anders redt u het nooit.’
‘Dank je Eva, wil jij dan Hannah even voor me opvangen tot ik klaar ben?’

Met de armen over elkaar staat Mette in de deuropening van haar behandelkamer. Een grote witte doktersjas bedekt haar laatste aankoop. Als ze Hannah ziet aankomen kijkt ze nog even kort haar onderzoekskamer in en telt ondersteund door licht knikkende bewegingen wat ze zo-even klaargelegd heeft. In het rode licht van de avondzon werpt het scalpel een kleine sikkel van licht op haar netvlies. Als ze achter zich klepperende rolstoelwieltjes hoort neemt ze voldaan haar oude pose weer aan.

‘Welkom Hannah, je bent laat, ga maar direct naar binnen.’
‘Ja sorry, ik nam de verkeerde afslag bij het Julianaplein en ..’ Meer woorden krijgt Hannah er niet uit. Zittend op de rand van haar bureau heeft Mette’s opgestoken linkerhand een grijpende beweging gemaakt alsof ze daarmee Hannah’s resterende woorden heeft gevangen. Hannah zwijgt.
‘De vorige keer dat je hier was hebben we de resultaten besproken van de nieuwe MRI-scans. Deze lieten zien dat er sprake is van een stabiel myeline-tekort in zowel de hersenen als in het ruggenmerg en dat er dus wellicht sprake is van een nog onbekende ziekte. Hebben jullie het er thuis nog over gehad?’
Hannah’s antwoord blijft uit. Haar ogen tasten door de half geopende open  doktersjas. Vier gouden knopen tussen gekartelde revers op een achtergrond van leer zuigen haar aandacht weg van Mette’s vraag.

‘Hebben je het er thuis nog over gehad?’ vraagt Mette opnieuw. ‘En over de biopt uit een voetzenuw die we vandaag zouden nemen?’
‘Ja, oh ja, maar de meningen waren verdeeld’ zegt Hannah. ‘Mijn ouders zijn voor, maar ik ben bang dat ik na de tijd geen gevoel meer heb in mijn voet.’
‘Zo ken ik je’ zegt Mette, terwijl ze over Hannah heen kijkt naar de wandklok die kwart-voor-vijf aangeeft. ‘Altijd twijfelen hè, kom meid, die biopt stelt niets voor en die zenuw groeit wel weer aan. Doe het ook voor al die andere patiënten, sta niet alleen stil bij je eigen problemen.’ En terwijl ze dit zegt buigt ze voorover, pakt Hannah’s rechtervoet en trekt behendig haar schoen en sok uit.

‘Zo da’s dat’ zegt ze waarna ze Hannah’s voet trefzeker op het kussen werpt dat  ze klaargelegd heeft op de behandeltafel. Als Hannah haar voet terug wil trekken is Mette haar voor en drukt de voet diep en klemvast in het kussen.
‘Ik wil niet’ schreeuwt Hannah ‘straks ben ik het gevoel in mijn voet kwijt.’ En terwijl ze een achterwaartse ruk aan haar wielen geeft, komt haar voet los uit zijn benarde positie. Met een harde klap komt de rolstoel tegen de muur achter haar tot stilstand, waarna de wandklok op het afgesleten marmoleum smakt en op vijf-voor-vijf blijft steken.
Seconden lang staart Mette naar het lege kussen. Dan doet ze een stap naar voren, gaat door haar knieën en kijkt Hannah recht in haar betraande ogen.
‘Dit is niet fair van je Hannah, kom nou, laten we elkaar helpen.’ Als ze daarna met haar handen zachtjes over Hannah’s knieën wrijft voelt ze hoe deze zich in een onrustig ritme heen en weer bewegen.
‘Je bent gespannen hè, ik snap het, toe, het is zo voorbij.’
‘Ok, alleen als u voorzichtig doet en niet zo dramt. Het spijt me, soms reageer ik teveel vanuit mijn angsten, mijn onderzoekstrauma’s worden me soms de baas.’

‘Kom, leg je voet maar weer op het kussen hier. Ik zal voorzichtig zijn en door de zalf zul je er niets van merken.’ Al neuriënd trekt Mette alles binnen handbereik, het petrischaaltje, de scalpel, de verdovingszalf. Dan zet ze haar loepbril op en kromt ze zich boven Hannah’s voet. Haar linkerhand zoekt naar de tube zalf, maar vindt deze niet; een van de zachte vloer opstijgend plofje bevestigt haar angstige vermoeden.
‘Dan maar zonder’, mompelt ze nog net hoorbaar voor Hannah. Snel pakt ze het scalpel en brengt deze in stelling om in een korte actie een stukje van de oppervlakkig liggende zenuw te bemachtigen.
Net voordat de scalpel de voet raakt voelt ze hoe Hannah haar voet wegtrekt waardoor de gelanceerde scalpel haar witte doktersjas doorklieft. Door de grote scheur blinken in het laatste restje zonlicht drie gouden knopen.

Het is vijf-over-vijf als Mette ziet hoe Hannah aan het einde van de gang op een wiel de bocht neemt en bovenop haar gestrekte arm een dichtgeknepen hand toont.

Schuifdeuren

Het is de zoveelste avond dat ik met mijn vrouw het nieuws van de dag doorneem aan de hand van de vele talkshows die ons land rijk is. Meestal levert mijn vrouw direct en uitvoerig commentaar, alsof ze er zelf aan tafel zit. Als virtuele talkshow host probeer ik haar dan met handgebaren tot stilte te manen omdat ik op zo’n moment liever naar Jinek en haar gasten zelf luister. Onze dochter, die de weekenden bij ons thuis is, neemt meestal het zekere voor het onzekere en volgt op die momenten, te midden van bakken chips en andere lekkernijen, haar favoriete programma’s aan de keukentafel.

Vanavond is het echt bal. Het kabinet heeft zich na een lange periode van struikelen gecontroleerd laten vallen over de – je dacht dat je een toeslag kreeg – affaire. Een val in slow motion – je kunt tenslotte niet iedere dag hevig schrikken – en dus mochten we de afgelopen dagen achter de fanfare van journalisten en talkshowhosts aanlopen richting de knekelplaats. Normaal gesproken is het in huize Leene een oase van rust, beleefdheid en weloverwogen taalgebruik, maar vanavond gaan alle remmen los, alsof de waterbak aan het einde van de achtbaan even niet oplet en we doorschieten naar onontgonnen terrein waar alle soorten conflicten (die we onlangs op de schrijversvakschool behandeld hebben) met elkaar de strijd aangaan.

Als het ergste achter de rug is gaan de schuifdeuren, die kamer van keuken scheiden, langzaam open. Het is onze dochter die met een kaasplankje op schoot aan komt rollen en met een gevoel voor understatement aan ons vraagt of het nog een beetje gaat. Ze weet dat onze voorliefde voor kaas het zal winnen van de woordenbrijen en klanken die tot dan toe het binnenklimaat domineerden. Zou ze echter weten dat onze reacties van vanavond meer dan ons lief is voortkomen uit een nog steeds voortdurende strijd met een zorgverlener die haar de afgelopen jaren aan haar kwetsbare lot heeft overgelaten en dat geld alleen niet voldoende is om alle wonden te helen? Nee, ze weet het niet.

Als ze terugrolt en de schuifdeuren weer achter haar gesloten heeft kijken we elkaar begrijpend en in stilte aan. Met kaas in de mond is het moeilijk praten. Over twee weken weer een bijeenkomst en als het aan ons ligt niet met gesloten deuren. We weten inmiddels hoe ze te openen en hoe ze open te houden. Twee Kamerleden gaven daarvan de afgelopen jaren ook een goed voorbeeld.

Rechtvaardigheid is het kind van vader Volharding en moeder Deugd.

Verjaardag

‘Klik’, de deur valt zachtjes achter haar in het slot. Met een parmantige zwaai heeft ze hem precies op tijd losgelaten zodat hij zonder lawaai in het slot valt. Dan staat ze even stil op het van oude waaltjes gevormde tuinpad en neemt ze een paar volle teugen van de frisse buitenlucht. Zij en Joris hebben afgesproken na een uurtje thuisles altijd even samen een ommetje te maken.

Aan het einde van het pad het tuinhek dat haar man gemaakt heeft vlak voordat hij verdronk in de vijver aan het einde van de straat. Ze is gewend dat Joris altijd even aan de overkant van de straat op haar wachtte, maar dit keer is het plekje onder de boom leeg. Met een ferme zwaai gooit ze het tuinhek achter zich dicht. ‘Dat joch ook altijd’ werpt ze de autowassende buurman toe.

‘Ik heb toch zo gezegd dat je altijd op me moest wachten.’ Joris die gehurkt aan de vijverkant zit haalt zijn schouders op en tuurt in het kraakheldere water, daar waar de salamanders hun domein hebben. ‘Kijk mam, daar zwemt hij, hij heeft een vuurrode buik, het is papa’s lievelingssalamander, de we vorig jaar weer vrijgelaten hebben.’

Dan buigt ze haar knieën en als ze hem zit slaat ze haar arm om zijn schouder en trekt hem zachtjes tegen zich aan. ‘Ik weet het jongen, vandaag is het pappa’s verjaardag.’

De jas

‘Station Zwolle’ schalt er door de trein. Het is waar ik er uit moet. Eindelijk weer een kantoordag om mijn collega’s te ontmoeten. Ik maak me snel klaar, herschik mijn sjaal en trek de nieuwe jas, die ik mezelf gisteren cadeau heb gedaan, losjes om me heen.

Het gangpad vult zich snel met treinverlaters. Een indrukwekkend grote man in beveiligers uniform dringt zich achter mij naar voren; boze blikken en stille verwensingen worden zijn deel. Als hij eenmaal achter me stil staat houdt de onrust op en voel ik hoe een van zijn handen de kraag van mijn jas langzaam aftast.

‘Wilt u alstublieft afstand houden en u heeft ook al geen mondkapje voor’ zeg ik.
De grote man trekt geschrokken zijn hand terug en doet een stap achterwaarts, maar op het moment dat de trein tot stilstand komt voel ik dat zijn beide handen in mijn rug naar steun zoeken. Ik schiet naar voren en klamp mij vast aan de stang bij de uitgang en doe, als de trein tot stilstand is gekomen, een poging om haastig uit te stappen.

‘Kom, laat me u helpen mevrouw’ zegt de man met een licht trillende en lage stem.
‘Ik hoef geen hulp van u’ werp ik hem tegen.
‘Zie ik er uit alsof ik mezelf niet kan redden soms?’.
Ik draai mijn hoofd opzij en in een flits meen ik iets bekends te zien in zijn gezicht. Snel loop ik naar de uitgang van het station. De man heeft me blijkbaar ingehaald, hij leunt quasi ontspannen met zijn rechterschouder tegen de openstaande deur.

‘Mmm, kennen we elkaar ergens van?’
Al fluisterend buigt hij zich licht voorover naar mij.
‘Nou dat denk ik niet’ fluister ik terug.
‘Gisteren in Amersfoort?’
‘Nou dat denk ik niet’ herhaal ik nu luidkeels waarna ik een sprintje trek naar het busstation om de bus van drie uur – lijn 3 – nog te kunnen halen.

Als ik eindelijk mijn plaats heb gevonden voel ik hoe een hand mijn kraag weer aftast, alsof deze op zoek is naar iets bekends, iets eigens.
‘Wil je van me afblijven’ snauw ik nog voordat ik me heb kunnen omdraaien.
‘Lekker stofje mevrouw, heb ik u toch niet eerder gezien, gisteren bijvoorbeeld in de C&A in Amersfoort?’
Het is de man van daarnet. Mijn adem stokt. ‘Tom Poes, verzin een list’ zeg ik bijna hoorbaar tegen mezelf.

Als de bus bij de eerstvolgende halte stopt wacht ik tot het laatste moment en spring, met loszittende jas, de bus uit net voordat de deuren zich sluiten. Triomfantelijk zwaai ik de vertrekkende bus en de man na en neem ik plaats in het bushokje in afwachting van de eerstvolgende bus die mijn reis naar ons kantoor zal voltooien. Zonder er bij na te denken klop mijn beide schouders af, alsof ik iets van me af wil schudden. Of zijn het onbedoelde schouderklopjes dat ik het voor de zoveelste keer weer gered heb?

Als ik in de bus van kwart-over neergeploft ben op het voorste bankje voel ik een zachte, maar beklemmende hand, op mijn linker schouder neerkomen.

‘Mag ik u vragen, is deze jas van u mevrouw?’

Eduart en Anna

(personages- en dialoogoefening Schrijversvakschool) 

Eduart

Het is donderdagavond in Oslo. De straatverlichting is net aan en schijnt een nog zuinig schijnsel over de natte straten onder haar. De afgelopen dagen heeft het onophoudelijk geregend, maar nu is het gelukkig even droog. Links en rechts hoort Eduart deuren opengaan. “We zijn aan een ommetje toe” roept de buurman naar hem. “Na al die donkere regendagen moeten we er even uit, straatverbod of niet”. Sommige deuren gaan niet meer open. Corona heeft zijn tol geëist hier in armste wijk van Oslo.

Plots wordt het geluid van de hun eerste voetstappen overstemt door een luide knal alsof er glas breekt. Er is geschreeuw en verstijft kijkt Eduart in zichzelf gekeerd naar de grond. Stemmen ruziën met elkaar en Eduart zou het liefst hard wegvluchten, weg van daar. Na zijn laatste ruzie heeft hij zijn vader nooit weergezien. Maar nu houdt iets hem staande.

In het oranje schijnsel van de oude straatlantaren komt een vrouw aangerend. Het bloed gutst uit iets wat op een diepe snee lijkt. “Help me, help me”. Ze schreeuwt het uit. Ongepland schiet Eduart in de hulpstand en knielt naast de inmiddels flauwgevallen vrouw neer. Hij trekt zijn jas uit en legt deze behoedzaam onder haar hoofd. Als ze plotseling bijkomt schreeuwt ze het weer uit, haar priemende ogen verraden haar diepe angsten. Rustig beweegt Eduart zijn rechterhand over haar voorhoofd en spreekt woorden van troost, eerst luid en scherp articulerend, maar als haar geschreeuw verstomt is zachtjes en welhaast fluisterend. Dan pakt hij zijn linnen zakdoek, scheurt er witte repen van en bedekt daarmee haar gapende hoofdwond. Reep voor reep legt hij ze over haar wond, een links, een rechts alsof hij een zalvend ritueel uitvoert dat door de vrouw beantwoord lijkt te worden met een onverstaanbaar mompelen.

Als haar ogen zich vreedzaam gesloten hebben en de vrouw helemaal tot rust gekomen is ziet Eduart in de verte het aanstormende blauwe schijnsel van een politiewagen en het oranje straatlicht zich vermengen tot een lichtpaarse gloed die bij hem een gevoel van tevredenheid oproept, zoals vroeger toen hij als kleine jongen zijn vissen voerde en zij smakkend aan het wateroppervlak hem in hun mompellied daarvoor bedankten.

Anna

Eduart en Anna zijn een stel. Ze hebben elkaar afgelopen zomer ontmoet op de veerboot van Bremen naar Oslo. Vorige week dinsdag is ze vanuit Nederland naar hem toegekomen om de zomervakantie samen door te brengen in hun beider geliefde stad. Anna is een superrustige jonge vrouw. Al vergaat de hele wereld om haar heen, ze blijft rustig; daarom is ze ook zo goed in haar werk op de ambulance. Ze is de rust zelve, je zou haar een patiënten-fluisteraar kunnen noemen. Alleen haar aanwezigheid al is voldoende om de paniek die vaak volgt op een ongeluk om te zetten in een rustige en beheersbare operatie.

Met deze eigenschap heeft ze Eduart voor haar gewonnen. Na een stevige ruzie met zijn vader vluchtte hij het ouderlijk huis uit en bouwde hij zijn eigen leven op in een sloppenwijk in Oslo. Zijn baan in het restaurant op de veerboot heeft hem tot rust gebracht, het dagritme doet hem goed en die regelmaat voorkomt dat zijn angsten de overhand nemen.

In het restaurant zag hij haar helemaal achterin bij het raam zitten. Haar blonde haar leek hem te wenken en hij beantwoordde die oproep met een veelvuldig omzichtig schuifelen langs haar tafeltje, en een al even veelvuldig vragen of hij nog iets voor haar kon betekenen. Zijn onrustig aftastende ogen hadden haar innerlijke rust gebroken waardoor ze voor het eerst in haar leven een innerlijke onrust in haar voelde opkomen. Bij het afrekenen trilden haar vingers alsof ze loszaten en haar ogen zochten naar houvast buiten Eduart, maar vonden die niet.

Niet lang nadat de oude dame, die tegenover haar had gezeten, Anna’s achtergelaten handtas bij Eduart had ingeleverd wist hij het zeker. Zijn latent aanwezige angst maakte plaats voor een rust die hij van zichzelf niet kende. “Hij is van haar, ik voel het” fluisterde hij een aantal keren in zichzelf.

Dialoog

Toen zij de deur van haar hotelkamer achter zich sloot ging de telefoon. “Dag Eduart, met mij” zei ze zonder enige aarzeling. “Ik zal de koffie vast aanzetten”.

Er was geen weg terug. Eduart voelde een nauwelijks hanteerbare angst opkomen die de strijd aanging met zijn innerlijk verlangen naar rust en harmonie. De laatste overwon, al was het ook zijn geweten dat hem erop aansprak de gevonden handtas terug te geven aan de rechtmatige eigenaar.

“Kom binnen” fluisterde Anna, alsof ze zich schaamde voor de uitnodiging. “De koffie is al klaar, ga zitten”.  “Eh, dank je, hier is je tas die je was vergeten”. Anna’s reactie bleef uit, het lokaas had onopgemerkt zijn werk gedaan. In de ongemakkelijke stilte zocht Eduart naar een veilige plek om de zitten. “Toe, laten we gezellig bij het raam gaan zitten” zei Anna, wijzend op het raam dat uitzicht biedt over de haven. Het raam waardoor ze gisteren nog zat te gluren naar de rijzige gestalte van een onzeker heen en weer lopende man.

Die man zat nu bij haar op de bank en bracht met beide handen het iele kopje naar zijn trillende lippen. Toen ze elkaar ontmoetten ging het mis. Hevig geschrokken van de te warme koffie liet hij het kopje uit zijn handen vallen, zijn beide handen leeg achter latend. “Ach, geeft niet” zei Anna, “ik ruim het wel weer op, kopjes genoeg en de bank kan ik zo met een natte doek weer afnemen”.  “Nee, laat mij dat maar doen” riep Eduart angstig en schuldbewust. “Nee, hoor, doe ik wel” zei Hanna terwijl haar vanzelfsprekende rust dit keer overging in een lichte irritatie. Hij was immers haar gast en bovendien was het haar schuld dat ze de koffie zo heet geserveerd had en in een voor zijn handen te klein kopje. Doof voor haar weloverwogen woorden riep Eduart zichzelf een aantal malen herhalend: “Ik wil het doen, ik wil het doen”, waarop Anna rustig en kordaat de beide handen van de bijna vluchtende Eduart vastpakte en deze met haar eigen handen omsloot zodat hij tot rust kwam. “Geeft niet” fluisterde ze hem zachtjes toe, “het komt goed, je hoeft niet bang te zijn, ik stuur je niet weg. Laten we samen genieten van de ondergaande zon, de avond is nog lang.

Ontdekking in tweevoud

Het is nog vroeg, de dag neemt aarzelend afscheid van de nacht. Als de man zijn fiets aan het startbordje van de wandelroute verbindt is hij klaar voor zijn ochtendtocht. Een klein notitieboekje en wat eten vergezellen hem. Nadat hij zijn jas dichtgeritst heeft kan de tocht beginnen, haar bonten binnenvoering is als zijn te vroeg afgeworpen deken deze morgen, beschermer van een ontwakend lijf in een koud en mistig landschap.

Zijn stappen laten lange sporen na in het natte gras. Goudgele bladeren, wakker gewaaid door de ochtendwind, kiezen hun weg over het slingerende pad om er naast tot rust te komen. Zo nu en dan onderbreekt hij zijn slenterpassen om een te worden met het landschap en even stil te staan bij wat ze hem wil vertellen deze morgen. Dan onverwacht maakt een gevoel zich van hem meester om iets van haar boodschap te willen bewaren. Het zijn de eerste woorden en zinnen van die dag in het klein notitieboekje .

Aan het eind van het pad een hek. De man twijfelt of hij links of rechts zal gaan, maar hij wordt aangetrokken door wat er links is; een dalend pad naar wat door de laaghangende mist nog toegedekt is. Op het diepste punt van het pad een plas die haar onderbreekt als een spiegelpoort naar een onzichtbare bestemming. De aangetrokken laarzen doen hun werk en met droge voeten bereikt hij een afgesloten weiland.

“Hier wordt ik echt blij van” zegt hij zachtjes. Een lange rij donkergroene bijenkasten, die zich scherp aftekenen tegen de door de mist omgeven bomenrij er achter. De aarzelend doorbrekende zon verlicht de smalle gleuven die start- en landingsplaats zijn voor het net ontwaakte bijenvolk. Een door de wolken gebundelde zonnestraal beschijnt een grote paddenstoel die rechts aan het einde van de kastenrij zijn plek gevonden heeft en als een vuurtoren de wacht houdt op een nog slapend eiland. Wachter voor een nijver bijenvolk.

Nadat hij voor de laatste keer zijn potlood tussen zijn lippen bevochtigd heeft en de laatste letters in het notitieboekje heeft gekrabbeld vervolgt de man zijn weg en als hij zijn fiets weergevonden heeft is het landschap al met overtuiging aan de nieuwe dag begonnen.

Thuisgekomen ruimt hij zijn deken op en tot rust gekomen bladert hij door het kleine boekje, denkend aan de goudgele bladeren van die ochtend. Op sommige bladzijden wrijft hij met zijn moegeschreven vingers over het door vocht doorlopen woordenlandschap alsof hij de laatste restjes mist uit het vanochtend doorlopen landschap wegveegt en zo opnieuw ontdekt wat ze hem vanmorgen al wilde vertellen.

Van het slot

Coronatijd; het leven valt voor velen stil, ook dat van ons. De vorig jaar aangeschafte Museumjaarkaart  is er nog lang niet uit en dat gaat dit jaar ook niet meer gebeuren. Ook Kunstmaand Ameland slaat een jaartje over, waardoor onze kunst- en cultuurboom door gebrek aan voeding zijn bladeren snel aan het verliezen is. Ja – online – valt er van alles te beleven, maar dat voelt als het kijken naar een mooie vrouw zonder uitzicht op een spoedige ontmoeting. Hetzelfde gevoel dat je krijgt als je je oma alleen maar achter glas mag zien omdat er sprake is van besmettingsgevaar.

Er zullen mensen zijn die juist opleven als het leven minder spannend wordt en de ontmoetingen met de medemens, die vaak als confrontaties beleefd worden, uitblijven. Wij zijn inmiddels tot de conclusie gekomen dat we mensen-mensen zijn. Om het ongemak van ‘het lege nest’ te compenseren begon mijn vrouw een paar jaar geleden als gastouder met het opvangen van kinderen voor die een warm tweede thuis nodig hadden. De laatste jaren overigens geholpen door onze oudste dochter die haar eigen zonen graag hetzelfde thuis wilde bieden, als waar naar ze zelf allang niet meer verlangde omdat ze inmiddels haar eigen boontjes dopt.

Nu alle oppaskinderen thuis gehouden worden is het hier stilgevallen. Onze rolstoeldochter komt nu weer ieder weekend, tegen haar en onze voornemens in en compenseert zo enigszins ons en haar gemis aan ontmoetingen met anderen dan onszelf.

Met onszelf – die vraag hield me de afgelopen dagen bezig op zoek naar herinneringen die me houvast zouden kunnen bieden in een omgewoelde wereld om zo zaadjes te zijn, die kunnen uitgroeien tot stevige fruitbomen die me naast houvast ook een hernieuwde oogst zouden kunnen brengen.

Ik heb ze nog niet gevonden en al luisterend naar de oude blueslegende Harry Muskee wordt ik even stilgezet bij een mooie frase uit een lied dat verhaalt van een mooie ontmoeting die hem meer gebracht heeft dan hij ooit gevraagd heeft. More than I can ask for is de treffende titel waarin hij het gevoel verwoord dat past bij mijn vergeefse zoektocht naar vruchtbare herinneringen: When the key got stuck, in the door to my mind.

Als ik ontwaakt ben uit mijn korte stilstand besef ik me dat Harry’s sleuteltje ongevraagd een deurtje bij me heeft geopend. Bedankt onvergeten man. Morgen maar weer verder luisteren.

Spekkoper

Iedere zaterdag is het genieten op Radio 1 met het programma de Taalstaat  gepresenteerd door Frits Spits. Aangeraakt door mooie taalmomenten ga ik meestal de rest van de dag in als een taalpurist die de neiging voelt alle langskomende woorden en zinnen op een gouden schaaltje te willen wegen en te becommentariëren. Omdat er veel te wegen is wordt ik er snel moe van zodat ik er meestal voor het avondeten al weer mee stop.

Afgelopen zaterdag diende het eerste weegmoment zich al snel aan in een reclamespotje direct na afloop van het programma. De firma Specsavers liet ons daarin het volgende weten: ‘….. wij vergoeden 75% van uw hoortoestellen …..’. Gelukkig is mijn gehoor nog goed zodat ik me echt kon afvragen of ik het goed gehoord had. Zou Specsavers weten dat ik over een ruim assortiment hoortoestellen kan beschikken en ze mij daarom wil ontmoedigen ze allemaal vergoed te krijgen? Is het de firma ontgaan dat ik op latere leeftijd er maximaal twee zou willen aanschaffen en ik dus bij een verkeerde keuze helemaal niets vergoed krijg omdat mijn voorkeuren tot de 25% van het assortiment behoren die ze niet vergoed?

Nadat ik hun website bezocht had heb ik ze voor de zekerheid maar even gebeld met het verzoek om aan mijn cognitieve dissonantie een einde te willen maken. Het bleek dat ik, zoals ik al vermoedde, de website goed gelezen, maar het reclamespotje verkeerd beluisterd had. Na herhaalde uitlegpogingen gaf ik het uiteindelijk op en bedankte ik tenslotte vriendelijk voor de aangeboden gratis gehoortest.

Ik hou het voorlopig bij mijn vertrouwde bril. Aan mijn gehoor mankeert niets, of is het een list van de firma Specsavers om op deze wijze hun gehoor aan het eigen gehoor te laten twijfelen om zo de tijd rijp te willen maken voor een winstgevende afspraak? Ik geef er geen gehoor aan zodat ze deze potentiële spekkoper de komende tijd zullen moeten missen.

Is Mullisch te evenaren?

“Nat wordt je pas als je uit het water komt”. Ik luister vaak naar de ‘Taalstraat’ van Frits Spits en afgelopen zaterdag kwam dit aforisme van Mullisch ter sprake, waarna het me de daarop volgende nachtrust heeft gekost. Puzzelaar als ik ben was ik de hele nacht op zoek naar – zeg maar – het algoritme dat ten grondslag ligt aan deze treffende uitspraak, zodat ik Mullisch zou kunnen evenaren. Ik verdwaalde met mijn ICT achtergrond in attributen en overerving en probeerde er een vergelijkbaar aforisme uit te persen. Het is me niet gelukt en toch moet het mogelijk zijn denk ik ondersteund door een verhaal uit mijn studietijd over kunstmatige intelligentie. Het ging over een bijna gepensioneerde dijkbewaker ergens in Amerika, die iedere dag zijn rondje liep over de dijken van een waterreservoir en dan, soms al stampend, aangaf waar de dijk te zwak was en versterkt moest worden. Een volgende dijkbewaker vond men te duur en daarom werd naar een ‘geautomatiseerde’ oplossing gezocht. Wetenschappers die zich met kunstmatige intelligentie bezighielden wilden daarom weten op basis van welke regels de man zijn besluiten nam en kwamen er na drie jaar puzzelen achter dat het er slechts vijf waren die hij altijd toepaste en in nagenoeg alle gevallen de juiste ingrepen opleverde.

Het is dus een kwestie van tijd om Mullisch te evenaren en dus puzzel ik nog even door, tenzij Harry een geval apart is. Zijn eigen antwoord meen ik al te kennen.