Proprioceptie

Als systeemdenker kan ik me soms uren bezighouden met vormen en kneden van belevenissen tot hanteerbare modellen. Je wilt immers de grote lijnen en verbanden zien en de werkelijkheid in eenvoud vangen om het overzichtelijk te houden. Als het model klaar is en alles een plekje daarbinnen heeft gevonden keert de rust weer. Rust die vervolgens noodzakelijk is om de werkelijkheid weer te kunnen zien.

De laatste tijd heb ik oog gekregen voor een model dat ons eigen lichaam en geest omvat. Sinds mijn ‘ontdekking’ daarvan laat het me niet meer los en kan ik een aantal waarnemingen en gedragingen beter verklaren en wellicht omzetten naar een adviesje, voor mijzelf of voor een ander. Als veelvraat van de boeken van Oliver Sachs, een neuroloog, las ik een tijdje geleden dat wij de beschikking hebben over niet vijf, maar over zes zintuigen. Het zesde is het vermogen om onszelf waar te nemen, aangeduid met het begrip Proprioceptie, hetgeen letterlijk ‘eigen-waarneming’ betekent. Zo weten de hersenen bijvoorbeeld altijd waar de verschillende lichaamsdelen zich in de ruimte bevinden. Sachs beschreef een geval van een patiënt die vond dat zijn been een ‘fremdkörper’ was dat hij kwijt wilde en het daarom steeds uit zijn bed gooide om vervolgens met verbazing te constateren dat (de rest van) zijn lichaam ook op de grond belandde. Blijkbaar hadden zijn hersenen het been niet in beeld en paste het lichaamsmodel niet bij de werkelijkheid; zo kan het omgekeerde het geval zijn na een amputatie.

Het zintuig kwam ter sprake toen we met een van onze dochters op bezoek waren bij haar neuroloog. We bezochten hem omdat ze al geruime tijd last heeft van felle pijnen in haar benen. Ze zit in een rolstoel en de reden daarvan is ons in de loop van de tijd, haar tijd, duidelijk geworden. Aangezien het de laatste tijd slechter ging en we het vermoeden hadden ‘dat er iets gaande was’ besloten we maar weer het ‘circuit’ in te duiken. Na een uitgebreid lichamelijk onderzoek met prikkertjes en wattenstaafjes legde de neuroloog ons uit waardoor de pijnen veroorzaakt zouden kunnen worden en waarom onze dochter steeds slechter gaat lopen. Hij legde uit dat haar lichaam waarschijnlijk langzamerhand afscheid van haar benen gaat nemen.

Vanwege een myeline tekort zijn haar zenuwbanen niet in staat op de juiste manier prikkels door te geven van haar perifere- naar haar centrale zenuwstelsel. Onderweg van voet naar hersenen raken de zenuwprikkels, wat kleine elektrische stroompjes zijn, het spoor bijster en nemen door ‘kortsluiting’ soms een andere route naar boven dan je zou verwachten. Het aanraken van een klein plekje op haar been veroorzaakt zo in het hele been pijn, alsof het hele been op alle plekjes wordt aangeraakt.

‘Dat is de ene kant van het verhaal’ zei hij, ‘maar daarnaast kunnen de hersenen in afnemende mate met die signalen overweg omdat ze niet kunnen vaststellen waar deze verstrooide signalen precies vandaan komen’. De binnenkomende prikkels zijn niet eenduidig te plotten op het door de hersenen gehanteerde lichaamsschema (het model dat de hersenen van het lichaam hebben om het te kunnen besturen) en daarom geven de hersenen zo langzamerhand de moed op iets met haar benen te willen. Deze uitleg doelde dus op het falen van het zesde zintuig. De neuroloog schetste het beeld van een zich  langzaam terugtrekkende zintuig.

Model of niet, je staat met elkaar weer even flink op de grond, die grond, waar je soms doorheen zakt.

Om zekerheid te verkrijgen moet mijn dochter nog onder de MRI door ‘om zaken uit te sluiten’. Zekerheid is in dit verband een betrekkelijk begrip omdat we daaraan altijd de factor ‘tijd’ koppelen. Je hebt niets aan zekerheid zonder tijd; het gaat er niet alleen om hoe de situatie vandaag is, maar veel meer over hoe die morgen zal zijn, of overmorgen, of …..

Het model van het zesde zintuig heeft me daarna een tijdlang beziggehouden. Met terugwerkende kracht ga je eerder gehoorde verhalen er in onder brengen. Zo hoorde ik eens van Godfried Bomans een omschrijving uit de jaren zestig aangaande de vorming van een gelovige. Hij heeft het over een procedé van uitsparing, waarbij iemand al het verbodene achterwege laat zodat het restant een gelovige is. Een ander moment van herkenning was toen ik naar een preek van Gert Hutten luisterde waarin hij Michelangelo citeerde die op de vraag hoe hij toch zo’n levensecht beeld van een paard kon maken antwoordde: ‘het is heel simpel, ik hak gewoon alles weg wat niet-paard is en dan hou ik een paard over’. In beide voorbeelden is er sprake van afname en weglating om daar te komen waar het om gaat, bij de doelvorm.

Het projecteren van deze beelden op de situatie van mijn dochter heeft me een tijdje bezig gehouden omdat ze er blijkbaar door opgeroepen werden; dat kun je zo hebben als denker in modellen. Lang heb ik nagedacht over de verschillen en de overeenkomsten en zag in gedachten dezelfde processen van weglating en afbraak. Mijn gedachten blokkeerden steeds als ik nadacht over het onacceptabele eindresultaat van het proces. Bij beide heren kun je nog spreken van een eind- en doelvorm die ontstaat door weglating van ‘het niet’; zou ik ‘leven’ moeten vergelijken met ‘het niet’? En wat is dan de eindvorm, wat is dan ‘het wel’?

Mijn behoefte om alles binnen één model te proppen is soms zo overheersend dat ik pas na lang puzzelen er achter kom waarom het niet lukt.

Ik denk dat mijn eigen proprioceptie aangetast was door de pijnlijke boodschap van de neuroloog; ze had iets buiten beeld gedrukt, wat er – Goddank- toch nog blijkt te zijn, namelijk de in Gods troon verankerde hoop (1 Petrus 1: 3-5) op een pijnloos en eeuwig leven. Zo laat ik de modellen met rust om op tijd van de dag te kunnen genieten.