Een essay in een uur?

– of: mijn kleine oorlog –

Daar zit ik dan, kort voor de deadline voor mijn essay. Het is me mijn eer te na om niets in te leveren en dit keer ik wil ook voorkomen dat mijn, altijd uiterst begripvolle, klasgenoten ook het geringste spoor van onbegrip uiten, wellicht opkomend omdat ze zichzelf dit keer ook weer uit de naad gewerkt hebben. Ik zit dus in de stress en meestal ga ik dan in de denk- en planmodus – hoe zal ik het aanpakken en wat lijkt me haalbaar. Zal me het lukken binnen een uur een essay te schrijven?

Het denk- en voorwerk heb ik al gedaan. Ik heb tien minuten geleden besloten gebruik te maken van kleine A6-kaartjes, met als kop de stap uit de aktenstructuur uit de plot van Aristoteles, waarbij ik voor de zeven-variant gekozen heb; dus zijn er bijvoorbeeld kaartjes met ‘expositie’ en ‘conflicthantering’. Een ander besluit dat ik nam is om niet alles helemaal uit te schrijven voordat ik het in Word zet. Hier toont zich mijn ware aard als het spannend wordt, ik zoek dan houvast in de structuur aangemoedigd door het planbeest in me. Zo maar ergens beginnen en zien waar ik uitkom, no way!

De zeven kaartjes liggen voor me, de kopjes zijn gevuld en uit de voorgaande regels blijkt dat ik in feite de eerste twee kaartjes, c.q. akten al ingevuld heb, anders had ik bovenstaande regels niet kunnen schrijven. Ik exposeer duidelijk waar en waarmee ik zit en het drama is voelbaar. Ik wil iets, maar moet nog de nodige hindernissen nemen. Mijn kernvraag, verwoord in de titel van dit essay, formuleerde ik op het moment dat ik me besefte dat ik wel in beweging moest komen om de deadline van middernacht nog te kunnen halen.

Ik pak mijn derde kaartje erbij. Conflict/-ontwikkeling staat erboven. Mijn pen leg ik neer, waarom zou ik nog schrijven, ik kan zo wel bedenken waar het over moet gaan. Ik herinner me dat er in de basis drie soorten conflicten kunnen bestaan, ieder met een eigen gevecht op een eigen slagveld. Ik wil ze alle drie uitvechten en kijken wie in the end de oorlog heeft gewonnen. Het vierde kaartje ligt voor me. Het wordt tijd om te vechten, de klok tikt en staat op kwart over.

“Wat is een goed essay?”. Deze vraag bleef de afgelopen lessen – ik volg de module Essay aan de Schrijversvakschool – een beetje boven de klas hangen. Het lijkt logisch deze vraag al beantwoord te krijgen in les een, maar gelukkig mocht ik dit al schrijvende ontdekken, na de eerste vingeroefeningen lijk ik het al aardig in de vingers te krijgen volgens mijn omstanders. Ikzelf blijf altijd kritisch en ik vraag me dan ook af of ik volgens de geldende normen – en zeker die van mezelf – binnen een uur wel een verantwoord essay kan schrijven. Mijn eerste indruk is van niet, er moet toch sprake zijn van gedegen (zelf)onderzoek, een uitgekristalliseerde kernvraag, een logische opbouw en ook nog universele elementen bevatten zodat een ander er ook nog wat aan heeft. Aan de andere kant lijkt het me ook gewoon een uitdaging dit voor elkaar te krijgen. Het vorige essay kostte met vijftien uur en iets in me zegt dat het korter, dus efficiënter moet kunnen. Mijn eigen worsteling, beter gezegd intern conflict is er dus een van tijd en kwaliteit. De eerste heeft gewonnen tot nu toe, als het hele verhaal af is maak ik de balans wel op.

Het tweede slagveld is het klaslokaal. Ik stipte het boven al even aan dat ik niet achter wilde blijven bij mijn medecursisten. Niets gedaan hebbende te midden van hardwerkende essayisten in spé geeft me het gevoel er niet bij te horen, of dat ik ze niet kan bijbenen, want sommigen schrijven sneller dan hun eigen schaduw. Ik wil mijn relatie met hen niet op het spel zetten door niets in te leveren. Ik hoor ze nu al roepen dat het niet waar is en ik vreselijk overdrijf, maar ik moet op het tweede slagveld toch een beetje vechten, wil ik de oorlog winnen?

De grote wijzer staat boven aan en ik vraag me af of ik veel wijzer ben geworden met dit geschrijf, en of ik mijn doel wel kan halen. Wijzer? Ik heb weer even de lesstof uit de basisopleiding op kunnen diepen en het heeft mijn gevoel versterkt dat een essay ook ‘gewoon’ een verhaal is dat de lijntjes van Aristoteles kan volgen. Met een schuin oog kijk ik op mijn klok; het is al kwart-voor geweest en ik voel de druk toenemen om af te ronden. Het derde slagveld laat ik links liggen omdat mijn conflictueuze situatie volgens mij duidelijk genoeg is, haast heb ik, zou ik het nog halen?

Waar sta ik nu, hoe ver ben ik? De 812 woorden hierboven lijken toch te duiden op een redelijk verhaal en ik heb de indruk dat ik nog niet ontspoord ben. Heb ik genoeg geworsteld, heb ik de kernvraag beantwoord en is het herkenbaar? Ik laat het graag aan de lezer over. De grote wijzer wijst inmiddels naar de hemel, het is tijd voor de laatste punt en ik laat mijn Word-assistente het verhaal voorlezen om te kijken of het lekker loopt, zo niet dan zal ik proberen de tijd even stil te zetten om mijn doel te halen, want zo ben ik ook wel weer.

Herkenbaar dichtbij

“We kunnen jou niet dichter bij de dood brengen, dan wat we nu gaan doen.” Ik kijk naar een uitzending van Kamp van Koningsbrugge. Het zijn de bijna profetische woorden van de instructeur die uitlegt wat de bedoeling is. Dan is Edino aan de beurt, een van de kinderen van Ruinerwold. Ook hij moet de berg in, zijn binnenste doorkruipen en bevechten om niet verteerd te worden door de angst voor het duister of zelfs voor de dood. Want dat is wat Ray aan Edino meegeeft voordat hij begint. Het klinkt alsof deze woorden juist voor hem bedoeld zijn.

Ik zit er ongemakkelijk bij, ongemakkelijk omdat ik weet wie Edino is en wat hij heeft meegemaakt daar op de boerderij. Dat ongemak is er bij de vorige afleveringen langzaam ingeslopen. Het vorige seizoen kon ik bij het kijken naar de commando’s in spé nog afstand bewaren en was ik toeschouwer. Dit seizoen heb ik gevoeld hoe mijn lichaam zich bij het zien van de beelden soms aanspant en inspant om weg te kijken. Wat is het dat ik me dit keer bijna deelnemer voel en mijn betrokkenheid zich zelfs lijfelijk doet voelen?

Deze dag had sowieso al een ongemakkelijke start. In de ochtendkrant las ik een artikel met de kop: ”Israel van Dorsten uit Ruinerwold verstikte in het geloof van zijn vader: Dood ben ik nu toch al”. De kop pakte me bij de strot, niet de grote letters maar wat er gesteld en gezegd wordt had me ervan weerhouden direct verder te lezen. Ruinerwold, twee kilometer van mijn huis, ‘geloof en verstikken’ en het afsluitende ‘dood ben ik nu toch al’ hadden mijn gedachten stilgezet, met snel verder lezen zou ik ze van hun betekenis voor mij beroofd hebben.

Het is een recenserend artikel over het pas verschenen boek waarin Israël van Dorsten – een van de kinderen van Ruinerwold en broer van Edino – zijn jeugd beschrijft die vol was van manipulatie en misbruik. Ik dacht dat ik er veel van wist, maar schrok van wat ik las. Ik volgde destijds nauwgezet het nieuws waarin termen als horrorboerderij en martelkelder voorbijkwamen. Ik fietste langs de Wold Aa waar ik zag hoe aan de overkant een zwerm politieauto’s de boerderij omzoomde. En ik bedacht me dat ik er talloze keren langsgefietst was op zoek naar een leuke woonboerderij en deze ook als optie had meegenomen. Het artikel verhaalt van reinigingsrituelen die zijn godsdienstwaanzinnige vader voor hem bedacht had. Israel vertelt in zijn boek hoe juist niet de fysieke opsluitingen, maar de geestelijke manipulatie van zijn vader hem van zijn identiteit beroofd heeft, zodat hij de ‘ongemakkelijke werkelijkheid van ‘niet meer weten wie ik ben’ nog dagelijks ervaart. Hij schrijft in zijn boek: “Zo wil ik nu weer terug naar mijn kleine donkere kille hokje op zolder. Ik verlang naar het simpele leven in dat hokje. Ik zat daar alleen, en toch bezat ik iets heel waardevols: ik was nog gewoon ik. ”Op de bijgeplaatste foto keek die ‘ik’ me vanmorgen vragend en indringend aan, de lippen licht toegeknepen alsof ze een opkomende glimlach verzwegen. Het gezicht taste ik af alsof ik wandelend in een landschap zocht naar betekenis en duiding van wat ik meende te zien.

Met dezelfde zoekende ogen heb ik de worsteling van Edino de afgelopen uitzendingen bekeken. Op eerdere beelden liep hij eenzaam tussen de rails van een verlaten spoorlijn en sleepte hij zich voort om, naar ik begrepen had, zichzelf tegen te komen, misschien wel om te ervaren dat je na afloop nog gewoon ‘ik’ kunt zijn. Ik zag hem verder strompelen en in zijn uitdrukkingsloze gezicht las ik zijn uitzichtloosheid. Ik wilde hem toeschreeuwen om door te gaan, want juist hem gunde ik een overwinning. Maar was mijn aanmoediging wel oprecht, of zag ik mezelf soms lopen en zou het daarom een persoonlijk verlies zijn als hij – dus ik – verloor?
Ik kijk verder en zie hoe Edino aan zijn opdracht begint en de berg instapt. Ik zie hoe hij in het stikdonker de rotsige gangen aftast en hoe hij tijgert door het tegenwerkende ijswater. In tegenstelling tot zijn voorgangers is het bij hem geen enkele reis naar het einde van de tunnel. Edino maakt de twijfel waar die door anderen uitgesproken wordt, waarvan ik er een ben. Als de nauwe doorgang Edino te krap lijkt gaat hij terug.
“Ik vind het niet meer leuk om naar te kijken” zeg ik tegen mijn vrouw. Het zijn indringende beelden van iemand die bijna klem komt te zitten. Is het de situatie van Edino die me raakt, wellicht met op de achtergrond wat ik vanmorgen over Israel las? Is het omdat ik Ruinerwold kan zien liggen vanuit mijn huis? Ik voel dat ik met Edino terug zou willen kruipen omdat zijn situatie mij benauwd en zou op de pauzeknop van mijn lichaam en gedachten willen drukken. Is zijn situatie voor mij zo herkenbaar dichtbij?

Dan is er een voice-over van Edino waarin hij – als een alter-ego – uitlegt wat er met hem gebeurde op dat moment, het stelt me gerust hem zo weloverwogen te horen praten. Na de uitzending heb ik de hele tunnel-dialoog en enscenering uitgeschreven en herhaaldelijk herlezen. Ik ben nog steeds onder de indruk van haar schoonheid. Ik zag de zelfreflecties van Edino en coachende instructeurs die maakten dat Edino zichzelf kon herpakken. Ik zag mezelf ook even zitten met de studenten die ik in de afgelopen jaren coachte en voelde een verlangen naar wat ik zelf wellicht gemist had. Het is inderdaad herkenbaar dichtbij.
Een verscholen instructeur vangt de terug kruipende Edino op en spreekt hem moed in, moed die Edino het vertrouwen geeft de nauwe doorgang te overwinnen en verder te gaan. Als hij halverwege nog een instructeur tegenkomt vertelt hij hoe hij bij zichzelf te rade ging en dat zijn angst niet de dood zelf betreft, maar het onbekende dat daarachter ligt maar nog niet lag toen hij nog in het ‘verhaal’ van zijn vader geloofde. De instructeur lijkt door de woorden van Edino uit het veld geslagen, secondenlang staart hij stilzwijgend naar de grond, Edino’s blik vermijdend. “Ja, dat zijn interessante dingen die naar boven komen met zo’n simpele oefening” zijn de woorden die hij nog kan vinden. Ik geniet ervan omdat de eeuwigheidswoorden zo contrasteren met het moment en de situatie en ik de worsteling herken om even te willen doorpraten over de zaken die ertoe doen, maar dan ook op het verkeerde moment. Als Edino weer buiten staat spiegelt zijn glimlach de mijne omdat zijn overwinning ook als de mijne voelt.

Mijn overwinning? Waarom kwam alles zo herkenbaar dichtbij? Ben ik de enige die zo geraakt werd door de uitzending met Edino en het artikel over Israel? Gezien de kijkdichtheid van het programma en ook de inmiddels 60.000 verkochte exemplaren van Israels boek vermoed ik van niet. Maar op welke wegen en langs welke velden heb ik zelf dan de afgelopen dagen of zelfs maanden gelopen die wellicht ook debet waren aan mijn ongemak?
Ik herinner me een pijnlijke ervaring uit mijn jeugd, een van ook opgesloten en vastzitten. Pure paniek, maar ook met het geluksmoment van mijn bevrijding. Ik was een jaar of elf, klein, lenig en onderzoekend en in de schoolpauze altijd bezig me te verstoppen omdat ik niet gevangen wilde worden bij het ‘sjoriotsen’, een spel waarbij twee elkaar vasthoudende leerlingen de anderen moesten vangen. Ik was vaak de laatste vangst omdat ik de lenigheid van een vluchtende haas bezat, waarbij haakse bochten mijn specialiteit waren. Maar ook met verstoppen had ik veel succes, heimelijk had ik al vaker de ruimte tussen het elektriciteitshuisje en de speelpleinmuur bekeken en op een dag leek het mij de juiste keuze. De smalle ruimte kon ik alleen zijwaarts in, het was de plek waar niemand me zou zoeken, laat staan vinden. Maar na een meter schuifelen zat ik klem als een speleoloog die een inschattingsfout had gemaakt, verder kon ik niet en de paniek sloeg toe, net zoals bij Edino. Maar wat ik mij vooral herinner was het overwinningsgevoel toen ik er weer uit was.

Maar er was meer de afgelopen twee jaar. Naast de in mijn lijf geëtste herinneringen waren er ook reflecties van mijzelf en van anderen over het niet zichtbare deel van mijn identiteit. Aangemoedigd door mijn directe omgeving meldde ik me aan bij de Schrijversvakschool. Ik zag er als een berg tegenop omdat ik niet wist wat ik kon verwachten en door welke mentale tunnels ik zou moeten kruipen. Ja, de talige kant van het leven lag me wel, voor velen ben ik een filosoferende veelprater, en de talloze onderzoeks- en adviesrapporten die ik in mijn werk schreef brachten me veel voldoening omdat ik met genoegen de woorden wikte en woog om te zeggen wat ik wilde zeggen, of juist niet. Ik realiseer me nu dat ik in Edino een medepelgrim ontmoet heb op de Camino van het leven. Ook ik heb kamertjes waarvan ik soms niet weet wat of wie erin zit. Ik heb hun deuren, zelf of met behulp van ‘instructeurs’ en ‘schrijvers in spé’ geopend, hun inhoud bevochten of met rust gelaten en ze soms in het volle daglicht gezet doordat ik er over schreef en dichtte. Het ging over het loskomen van verstikkende gedachten, het verlangen naar vrijheid en de zoektocht naar de vormgeving van een eigen ‘ik’. Ik schreef een gedicht over een kasteelheer die de deur van zijn gedachtenzolder kon openen met de verloren of wellicht gestolen sleutel en die verlangde om in volle vrijheid met zijn kleinkinderen te kunnen genieten van zijn eigen domein, dat zij hopelijk later zullen erven. En er was een ‘vrij gedicht’ waarin ik het verlangen verwoordde om mijn eigen woorden te kunnen kiezen, los van het verhaal van anderen. Als ik vaderlijk naast me kijk zie ik naast Edino ook Israel lopen, zoekers op weg naar ‘Emmaus’.

Voor mijzelf was het herkenbaar dichtbij, maar heeft niet elk mens kamertjes waaruit we willen ontsnappen uit de soms rauwe en benauwende werkelijkheid daarbinnen. Eenmaal buiten wacht de vrijheid ons op met open armen. Als ik in de spiegel kijk sta ik er niet alleen voor, met sommigen van hen heb ik de afgelopen dagen een glimlach gedeeld.

Mijn zoutpad

Na een kwartiertje lopen glij ik plotseling van het pad af en sta een halve meter lager op de Landweerdijk die het landschap tussen het Ballumer bos en het strand doorsnijdt. Het is zo’n moment in het leven waar je onverwacht op een kruispunt van herinneringen komt te staan. Gedachten komen daarbij soms van links en rechts en sommige nemen zonder gêne voorrang op de rest.

Gisteren sloeg ik voor mijn doen ongebruikelijk snel een boek dicht. Niet omdat ik er klaar mee was – ja, eigenlijk ook wel weer – ik had het in twee dagdelen uitgelezen. Urenlang liep ik, niet alleen in gedachten, mee met een echtpaar dat na een procedurele misschatting hun hele hebben en houwen was kwijtgeraakt, maar ik Google-mapte er lustig op los om te zien waar ik zelf ook gelopen had – ook op de smalle paadjes waar een zoekende voet je aan lagerwal kan brengen. Toen ik er liep was Het Zoutpad  [1] nog niet geschreven en waren Sommerset, Devon en Cornwall voor mij geen graafschappen die met elkaar verbonden waren door het 1014 kilometer lange South West Coast Path.

 Nu stond ik onbedoeld stil, uitgegleden op mijn eigen zoutpaadje en kwamen er golven van herinneringen boven die strandden op het kruispunt van mijn gedachten. Wat maakte dat ik ze juist nu kreeg en waarom juist die? Ik heb me al vaker die vraag gesteld, en wat is een herinnering eigenlijk? Waarom lijken sommige daarvan dicht onder de oppervlakte van het bestaan te liggen en waarom ben ik anderen vergeten – hoe weet ik trouwens dat ik die vergeten ben?

‘Een herinnering is een ervaring uit het verleden die in het geheugen is opgeslagen en die men zich voor de geest kan roepen’ [2] zegt Wikipedia – of opgeroepen kan worden vul ik zelf maar aan. Want zo was het, daar op die dijk. Waar zetelt de herinnering of waart zij rond in een door je ziel bewoont bewustzijn? Hoe je hersenen dit voor elkaar krijgen –   want ze zijn te lokaliseren – wordt mooi uitgelegd op de website van EOS Wetenschap [3]. Het blijken cel- en eiwitstructuren te zijn die na een ervaring zich aangepast hebben en zich daardoor als het ware voorbereid hebben om herinneringen te versterken wanneer ze nogmaals worden opgeroepen. Afhankelijk van het aantal ‘oproepen’ kan er dus sprake zijn van een sterke, zwakke, of vergeten herinnering, met de eventueel daarbij behorende (lichamelijke) reacties.  Een van de ergste en daarmee schadelijkste vormen die we kennen is die van de traumatische herinnering die samengaat met een enorme stressreactie van het lichaam. Psychiater Bessel van der Kolk vertelde daarover recentelijk in het tv-programma Zomergasten. In zijn bestseller The Body Keeps the Score [4] stelt hij dat door (traumatische) ervaringen de structuur en chemie van de hersenen aangepast wordt. Dit sluit aan bij de eerdere omschreven bevindingen op website van EOS Wetenschap.

Maar wat triggert een herinnering, wat maakt dat ze zich meldt? Een beeld, een geluid, een geur of een woord? Volgens mij hangt het mede af van hoe je ‘bedraad’ bent. Mij lukt het zonder moeite om bij een bepaalde lijn in het landschap of bocht in de weg het beeld op te roepen van een eerdere waarneming – mijn sterke visuele geheugen is daar debet aan. Was dit daar op die dijk ook het geval, wist ik mij eenzelfde lijn of misstap te herinneren als die in een van die graafschappen in zuidwest Engeland mogelijk zou zijn geweest?

Er is meer dan dat, het kan ook afhangen van iets anders, iets groters dat uitstijgt boven dat ene moment en die paar centimeters waarop je je bevindt. Mijn uitglijder en het daaropvolgende moment van memory deed me beseffen dat ik de afgelopen dagen – in gedachten meelopend met de schrijver – haar herinneringen gebruikt had om een eigen verhaal zichtbaarder te maken. Een verhaal van een pelgrim die meandert tussen weggaan en thuiskomen.

[1] Het Zoutpad; Raynor Winn, Balans, 2018
[2] https://nl.wikipedia.org/wiki/Herinnering
[3] www.eoswetenschap.eu/psyche-brein
[4] The Body Keeps The Score, Bessel van der Kolk, Penguin Books Ltd, 2015

De (eigen)waarde van een boom

Hebben bomen recht van spreken en hebben ze zelf iets te vertellen over hun leven en levenseinde? En als dat zo is, is hun verhaal dan aan dovemans oren gericht, onze oren?

Ik liet mijn avondkrant zakken en door de vrijgekomen vouw keek mijn vrouw mij aan. ‘Wat is er?’ vroeg ze. In de krant stond een artikel over illegale bomenkap in een naburig dorp. Ik stopte abrupt met lezen, weer een onbenul die de waarde van bomen niet kent oordeelde ik snel. Het was het zoveelste voorval dat ik in de afgelopen week tegenkwam in de media over het doden van bomen, met of zonder vergunning. En om mijn ergernissen te stroomlijnen begin ik mezelf dan vragen te stellen, vragen zoals hierboven. Ik besloot er een boompje over op te zetten, dit boompje.

Bomen zijn ouder dan de mensheid. Uit scheppingsverhalen blijkt dat zij ons voor waren. Eens gaven zij de eerste scheppingsadem aan ons door, zodat wij kunnen leven van hun gave die fotosynthese heet: Scheppingslicht omgezet in zuurstof, hun dood is onze dood. Maar al te vaak keren wij die afhankelijkheid om, zoals in het naburige dorp; omgezaagd omdat ze toevallig op ‘onze’ grond of in de weg stonden.

Wat is de waarde van een boom? Heeft hij alleen waarde voor zijn omgeving of ook voor zichzelf en wat is dat dan? Vele uren googelde ik – tot in de late uurtjes – naar een definitie van- en een methode voor het berekenen van hun waarde. In eerste instantie vond ik door schade-experts bedachte rekenmodellen. Begrippen als handelswaarde en vervangingswaarde kwamen langs, bedoelt om vast te kunnen stellen hoeveel je moet betalen als je de boom van je buurman dood-gesnoeid hebt. Net voor het laatste journaal stuitte ik op het model van de Ecosysteemdiensten, een model dat, net zoals ikzelf graag doe, veel verbanden legt. Het is laat geworden en ik liet het late nieuws over aan het vroege nieuws van de volgende dag.

Ongewoon vroeg zat weer achter mijn scherm. Ik had de nacht wakker gelegen omdat mijn vondsten nog geen antwoord hadden gegeven op de vragen over eigenwaarde en zelfbeschikkingsrecht van bomen. Ik besloot het daarom over een andere boeg te gooien en de teksten en modellen te verruilen voor de bomenbeelden uit mijn fotoarchief. Ik vond er onverwacht veel, het blijkt dat ik iets met bomen heb, vooral met solitaire bomen. Voor één heb ik eerder een gedicht geschreven – aan het einde van de pieperakker – alsof ik iets tegen hem wilde zeggen, of zijn sprakeloosheid woorden wilde geven. Nu las ik het zin voor zin, slechts onderbroken door de korte blikken die ik hem gunde. Het was alsof ik daar weer stond, daar waar ik hem vaker ontmoet had en ook nu weer toesprak.

Een paar weken geleden was ik er voor het laatst. De late sneeuw lag als een kleed over het landschap. Aan het einde van mijn voetstappen stond ik stil op de plek waar hij eens stond en boog mij langzaam voorover. Voorzichtig veegde ik wat stukken weg van wat het doodskleed bleek te zijn dat mijn boom toegedekte. Al langer was hij stervende, maar nu lag hij in stukken, de felle wind had zijn laatste adem uitgeblazen en zijn kracht gebroken. Bedroefd nam ik afscheid in de verwachting hem niet weer te zien. De landeigenaar kennende zou het een welkome aanvulling zijn op zijn kachelvoorraad. Bomen worden zelden begraven.

Starend naar de afscheidsfoto vroeg ik me af waarom ik in deze flashback nog steeds geen antwoorden had op mijn vragen. Waarom had ik die vragen überhaupt aan mezelf gesteld en konden ze wel betrekking op een ding? Het ‘ding’ bleek het kantelpunt van mijn gedachten te zijn. Toen ik daar in gedachten weer stond keek ik niet naar een ding en toen ik het krantenbericht las voelde ik dat het meer dan over dingen ging; dat gevoel was de bron van mijn boosheid. Ik blijk in de afgelopen jaren bomen ongemerkt gepersonifieerd te hebben tot meer dan dingen waarover ik vrijelijk kan beschikken; levende wezens!

En daarom stelde ik dezelfde vragen die ik ook mezelf als mens kan stellen. Dus zette ik mijn zoektocht met mijn terechte vragen voort en stuitte op Peter Wohlleben, een boswachter die een boek geschreven heeft over Het verborgen leven van bomen. Het werd besproken in een podcast van de Groene Amsterdammer die over de waarde van bomen ging. Bomen blijken sociale wezens, ze kunnen met elkaar communiceren via schimmelnetwerken, een Wood Wide Web. Wanneer een parasiet zich op een boom nestelt zendt deze via dat netwerk een signaal naar andere bomen, die dan tannine aanmaken, zodat ze minder aantrekkelijk worden voor knagende en plakkende vijanden.

Dat bomen sociaal zijn blijkt ook uit de wijze waarop ze met hun nakomelingen omgaan. Om ze te laten overleven bij weinig licht staat de moederboom een deel van haar suikers af aan haar kroost; hoe zorgzaam kun je zijn? Ik ga het boek zeker lezen.
De dingen die ik in afgelopen week las, zag en beluisterde hebben mijn basale respect voor bomen omgezet in grote bewondering. Iedere volgende ontmoeting met één van hen zal daarom anders zijn. Zal ik dan het antwoord vinden op de vragen die me wakker hielden deze week?

Het modellenbureau

Coronatijd is geen tijd, het is stilstand. De wereld zit op slot en ikzelf ook. Er komt nauwelijks nog wat in, laat staan iets uit. Ik ben op zoek naar the key of my mind, de sleutel om buiten binnen en binnen buiten te laten, het liefst op het ritme van een gezond middenrif.

Gelukkig worstel ik me eens per twee weken met een loper naar buiten als een vlinderprematuur die zijn cocon ontvlucht in de hoop zijn metamorfose nog voor de late najaarszon af te ronden. Met een zevental medestudenten van de Schrijversvakschool word ik dan geacht een klein wonder van taal te produceren, hetgeen ons iedere keer wonderwel lukt, zodat ons geluksgevoel inmiddels tot ongekende hoogten is gestegen.

Zulke lessen zijn the key of my mind, omdat er daarna bij mij van alles naar binnen en buiten gaat. Het is ook een katalysator voor mijn eigen bevrijdingspogingen uit de cocon. En als ik buiten ben ga ik op voedseltocht en wangprop als een eekhoorn mijn vondsten om ze thuis, in mijn denkholletje, tot de laatste gedachtenvitamine te herkauwen.

De eerste die zich aandiende was het Model. Ik luisterde naar een verhaal van Pieter Omtzigt over hoe het er in den Haag aan toegaat. Aantrekkelijke modellen zijn daar aan de macht en leiden een onaantastbaar leven. Hun gepresenteerde eenvoud is de façade waarachter hun priesters en paladijnen zich verschuilen om ongezien aan de touwtjes te trekken, waarvan wij ons aan het andere einde bevinden. Koopkrachtmodellen zijn de mooiste, zij produceren, door aan de juiste knoppen te draaien, eenvoudig de gewenste uitkomsten. Ondanks de jaarlijks voorspelde koopkrachtverbeteringen voor vrijwel alle doelgroepen, is onze koopkracht de afgelopen decennia niet toegenomen. ‘Vrijwel’ is de ongelezen voetnoot.

Mijn tweede vondst die het tot mijn holletje haalde was de Leugen. Ze zag het licht na een reportage van een Amerika correspondent, die me raakte. Een zwarte dominee vertelde dat stemmen op zondag niet langer mogelijk is, vanwege door Republikeinen ingevoerde wetten. So what denk je dan, totdat hij vertelde dat het usual is dat de hele gemeente na de kerkdienst in kolonne afreist naar het stemlokaal. Even genoot ik van het denkbeeldige uitzicht op the Gospeltrain met de nog in de Heer zijnde passagiers. Het was snel over, verontwaardiging en ergernis streden om mijn aandacht. Ik vroeg me af waarom mensen altijd indirecte maatregelen nemen voor het bereiken van een direct doel. Waarom in dit geval een leugenstreek en niet gewoon een uitgesproken eigen waarheid dat anderen Fremdkörper zijn en het land uit moeten?

Zo lieten Model en Leugen elkaar en mij de afgelopen weken niet meer los als was het een Siamese tweeling, onafscheidelijk, de één niet levensvatbaar zonder de ander omdat ze samen hetzelfde hart delen.

Modellen zijn er in vele soorten en maten, ik lust er pap van. In het verleden heb ik overwogen een modellenbureau te beginnen, totdat ik me na enige tijd besefte dat ik als consultant zelf bij zo’n bureau werkte. Modellen om de bedrijfsgezondheid vast te stellen, om medewerkers in competente werknemers te veranderen en vooral veel modellen als Keynotes voor seminars, bedoeld om managers te transformeren in onzekere tieners, liefst zwanger, zodat ze in de handen van de als vroedvrouw of abortusarts verklede consultants gedreven zouden worden. Een beter businessmodel dan zo’n modellenbureau is nauwelijks denkbaar. Het zijn hype-creërende bureaus die modellen baren met een beperkte levensverwachting voor een kort-cyclische turnaround. Het zijn de copy-cats van de mode-industrie; over modellen gesproken.

Joris van vijf kan het beste liegen van mijn twee kleinkinderen. In voorkomende gevallen kan de Leugen eenvoudigweg zijn masker niet vervormen. Alleen zijn moeder beheerst de kunst der ontmaskering. Leugens zijn er overigens in soorten en maten. Fabriceren, iets zeggen dat gewoon niet gebeurd is. Bedekken, iets bewust verzwijgen en Overdrijven, de context beïnvloeden. Het is verkiezingstijd geweest en het heeft me weinig moeite gekost van iedere leugenvorm treffende voorbeelden te vinden. Van links tot rechts.

Modellen zijn een vereenvoudigde weergave van de werkelijkheid. Het eenvoudigste is het zwart-wit model, een dialectisch model. Lekker overzichtelijk en eenvoudig in het gebruik. Mijn buurman zegt: ‘er zijn maar twee soorten mensen, goede en slechte’. Klinkt logisch, maar wat logisch is is vaak niet waar. Logica wordt te vaak gebruikt ter maskering van een leugenachtig verhaal, een glimmende schil om een rotte appel.

Een van de mooiste modellen vind ik het lichaamsmodel dat gebruikt wordt door ons zesde zintuig dat Proprioceptie genoemd wordt. Ik hoorde ervan toen we met een van onze kinderen bij de neuroloog zaten met de vraag waarom haar lichaam niet doet wat ze graag wil. Als spinoff van dat bezoek las ik veel boeken van de bekende neuroloog Oliver Sacks. Als je daar een paar van gelezen hebt bewonder je het modelontwerp van de menselijke soort en verwonder je je dat er nog zoveel goed gelukte exemplaren van rond lopen. Proprioceptie betekent letterlijk ‘eigen-waarneming’. Zo weten de hersenen waar de verschillende lichaamsdelen zich in de ruimte bevinden. Sacks beschreef een geval van een patiënt die vond dat zijn been een Fremdkörper was, daarom kwijt wilde en het dus steeds uit zijn bed gooide om vervolgens met verbazing te constateren dat (de rest van) zijn lichaam ook op de grond belandde. Blijkbaar ontbrak het been in zijn lichaamsmodel. Het omgekeerde kan ook het geval zijn na een amputatie en veroorzaakt fantoompijn. Het lichaamsmodel kent een geestelijke tegenhanger die we gedurende ons leven met vallen en opstaan zelf ontwikkelen: ons zelfbeeld; dat wat we denken te zijn.

De Leugen blijft mij boeien. Liegen is geen doel op zich maar een instrument dat ingezet wordt voor het bereiken van een doel, jouw doel. Soms om jezelf in een beter daglicht te stellen ten koste van anderen, maar nog vaker om je sociale relaties te redden; we zijn toch altijd blij met wat er onder de kerstboom ligt? Het schijnt zo te zijn dat je meer liegt naarmate je ouder wordt. En dat slimme mensen beter kunnen liegen, omdat je goed onthouden moet wat je inmiddels allemaal bij elkaar gelogen hebt. Het is dus oppassen geblazen met oude slimmeriken!

De Leugen bestaat bij de gratie van de waarheid. Zolang de waarheid bestaat zal er gelogen worden zegt men.

Kan een model zelf liegen, of is het zijn schepper die het gevormd heeft vanuit een eigen onzichtbaar stelsel van doelen en gevoelens en als een profeet zijn beeldmodel hoopt te slijten aan iedereen die zich herkent in dezelfde onzichtbaarheid en met dezelfde doelen? Is er sprake van liegen of van misbruik? Ik droom ervan dat alle modellen zichzelf zouden kunnen uiten en zonder masker zouden kunnen zijn zoals ze zelf willen zijn en als dat niet zo is tijdig een MeTo’je produceren.

(essay-oefening / Schrijversvakschool 2021)