Een essay in een uur?

– of: mijn kleine oorlog –

Daar zit ik dan, kort voor de deadline voor mijn essay. Het is me mijn eer te na om niets in te leveren en dit keer ik wil ook voorkomen dat mijn, altijd uiterst begripvolle, klasgenoten ook het geringste spoor van onbegrip uiten, wellicht opkomend omdat ze zichzelf dit keer ook weer uit de naad gewerkt hebben. Ik zit dus in de stress en meestal ga ik dan in de denk- en planmodus – hoe zal ik het aanpakken en wat lijkt me haalbaar. Zal me het lukken binnen een uur een essay te schrijven?

Het denk- en voorwerk heb ik al gedaan. Ik heb tien minuten geleden besloten gebruik te maken van kleine A6-kaartjes, met als kop de stap uit de aktenstructuur uit de plot van Aristoteles, waarbij ik voor de zeven-variant gekozen heb; dus zijn er bijvoorbeeld kaartjes met ‘expositie’ en ‘conflicthantering’. Een ander besluit dat ik nam is om niet alles helemaal uit te schrijven voordat ik het in Word zet. Hier toont zich mijn ware aard als het spannend wordt, ik zoek dan houvast in de structuur aangemoedigd door het planbeest in me. Zo maar ergens beginnen en zien waar ik uitkom, no way!

De zeven kaartjes liggen voor me, de kopjes zijn gevuld en uit de voorgaande regels blijkt dat ik in feite de eerste twee kaartjes, c.q. akten al ingevuld heb, anders had ik bovenstaande regels niet kunnen schrijven. Ik exposeer duidelijk waar en waarmee ik zit en het drama is voelbaar. Ik wil iets, maar moet nog de nodige hindernissen nemen. Mijn kernvraag, verwoord in de titel van dit essay, formuleerde ik op het moment dat ik me besefte dat ik wel in beweging moest komen om de deadline van middernacht nog te kunnen halen.

Ik pak mijn derde kaartje erbij. Conflict/-ontwikkeling staat erboven. Mijn pen leg ik neer, waarom zou ik nog schrijven, ik kan zo wel bedenken waar het over moet gaan. Ik herinner me dat er in de basis drie soorten conflicten kunnen bestaan, ieder met een eigen gevecht op een eigen slagveld. Ik wil ze alle drie uitvechten en kijken wie in the end de oorlog heeft gewonnen. Het vierde kaartje ligt voor me. Het wordt tijd om te vechten, de klok tikt en staat op kwart over.

“Wat is een goed essay?”. Deze vraag bleef de afgelopen lessen – ik volg de module Essay aan de Schrijversvakschool – een beetje boven de klas hangen. Het lijkt logisch deze vraag al beantwoord te krijgen in les een, maar gelukkig mocht ik dit al schrijvende ontdekken, na de eerste vingeroefeningen lijk ik het al aardig in de vingers te krijgen volgens mijn omstanders. Ikzelf blijf altijd kritisch en ik vraag me dan ook af of ik volgens de geldende normen – en zeker die van mezelf – binnen een uur wel een verantwoord essay kan schrijven. Mijn eerste indruk is van niet, er moet toch sprake zijn van gedegen (zelf)onderzoek, een uitgekristalliseerde kernvraag, een logische opbouw en ook nog universele elementen bevatten zodat een ander er ook nog wat aan heeft. Aan de andere kant lijkt het me ook gewoon een uitdaging dit voor elkaar te krijgen. Het vorige essay kostte met vijftien uur en iets in me zegt dat het korter, dus efficiënter moet kunnen. Mijn eigen worsteling, beter gezegd intern conflict is er dus een van tijd en kwaliteit. De eerste heeft gewonnen tot nu toe, als het hele verhaal af is maak ik de balans wel op.

Het tweede slagveld is het klaslokaal. Ik stipte het boven al even aan dat ik niet achter wilde blijven bij mijn medecursisten. Niets gedaan hebbende te midden van hardwerkende essayisten in spé geeft me het gevoel er niet bij te horen, of dat ik ze niet kan bijbenen, want sommigen schrijven sneller dan hun eigen schaduw. Ik wil mijn relatie met hen niet op het spel zetten door niets in te leveren. Ik hoor ze nu al roepen dat het niet waar is en ik vreselijk overdrijf, maar ik moet op het tweede slagveld toch een beetje vechten, wil ik de oorlog winnen?

De grote wijzer staat boven aan en ik vraag me af of ik veel wijzer ben geworden met dit geschrijf, en of ik mijn doel wel kan halen. Wijzer? Ik heb weer even de lesstof uit de basisopleiding op kunnen diepen en het heeft mijn gevoel versterkt dat een essay ook ‘gewoon’ een verhaal is dat de lijntjes van Aristoteles kan volgen. Met een schuin oog kijk ik op mijn klok; het is al kwart-voor geweest en ik voel de druk toenemen om af te ronden. Het derde slagveld laat ik links liggen omdat mijn conflictueuze situatie volgens mij duidelijk genoeg is, haast heb ik, zou ik het nog halen?

Waar sta ik nu, hoe ver ben ik? De 812 woorden hierboven lijken toch te duiden op een redelijk verhaal en ik heb de indruk dat ik nog niet ontspoord ben. Heb ik genoeg geworsteld, heb ik de kernvraag beantwoord en is het herkenbaar? Ik laat het graag aan de lezer over. De grote wijzer wijst inmiddels naar de hemel, het is tijd voor de laatste punt en ik laat mijn Word-assistente het verhaal voorlezen om te kijken of het lekker loopt, zo niet dan zal ik proberen de tijd even stil te zetten om mijn doel te halen, want zo ben ik ook wel weer.

Herkenbaar dichtbij

“We kunnen jou niet dichter bij de dood brengen, dan wat we nu gaan doen.” Ik kijk naar een uitzending van Kamp van Koningsbrugge. Het zijn de bijna profetische woorden van de instructeur die uitlegt wat de bedoeling is. Dan is Edino aan de beurt, een van de kinderen van Ruinerwold. Ook hij moet de berg in, zijn binnenste doorkruipen en bevechten om niet verteerd te worden door de angst voor het duister of zelfs voor de dood. Want dat is wat Ray aan Edino meegeeft voordat hij begint. Het klinkt alsof deze woorden juist voor hem bedoeld zijn.

Ik zit er ongemakkelijk bij, ongemakkelijk omdat ik weet wie Edino is en wat hij heeft meegemaakt daar op de boerderij. Dat ongemak is er bij de vorige afleveringen langzaam ingeslopen. Het vorige seizoen kon ik bij het kijken naar de commando’s in spé nog afstand bewaren en was ik toeschouwer. Dit seizoen heb ik gevoeld hoe mijn lichaam zich bij het zien van de beelden soms aanspant en inspant om weg te kijken. Wat is het dat ik me dit keer bijna deelnemer voel en mijn betrokkenheid zich zelfs lijfelijk doet voelen?

Deze dag had sowieso al een ongemakkelijke start. In de ochtendkrant las ik een artikel met de kop: ”Israel van Dorsten uit Ruinerwold verstikte in het geloof van zijn vader: Dood ben ik nu toch al”. De kop pakte me bij de strot, niet de grote letters maar wat er gesteld en gezegd wordt had me ervan weerhouden direct verder te lezen. Ruinerwold, twee kilometer van mijn huis, ‘geloof en verstikken’ en het afsluitende ‘dood ben ik nu toch al’ hadden mijn gedachten stilgezet, met snel verder lezen zou ik ze van hun betekenis voor mij beroofd hebben.

Het is een recenserend artikel over het pas verschenen boek waarin Israël van Dorsten – een van de kinderen van Ruinerwold en broer van Edino – zijn jeugd beschrijft die vol was van manipulatie en misbruik. Ik dacht dat ik er veel van wist, maar schrok van wat ik las. Ik volgde destijds nauwgezet het nieuws waarin termen als horrorboerderij en martelkelder voorbijkwamen. Ik fietste langs de Wold Aa waar ik zag hoe aan de overkant een zwerm politieauto’s de boerderij omzoomde. En ik bedacht me dat ik er talloze keren langsgefietst was op zoek naar een leuke woonboerderij en deze ook als optie had meegenomen. Het artikel verhaalt van reinigingsrituelen die zijn godsdienstwaanzinnige vader voor hem bedacht had. Israel vertelt in zijn boek hoe juist niet de fysieke opsluitingen, maar de geestelijke manipulatie van zijn vader hem van zijn identiteit beroofd heeft, zodat hij de ‘ongemakkelijke werkelijkheid van ‘niet meer weten wie ik ben’ nog dagelijks ervaart. Hij schrijft in zijn boek: “Zo wil ik nu weer terug naar mijn kleine donkere kille hokje op zolder. Ik verlang naar het simpele leven in dat hokje. Ik zat daar alleen, en toch bezat ik iets heel waardevols: ik was nog gewoon ik. ”Op de bijgeplaatste foto keek die ‘ik’ me vanmorgen vragend en indringend aan, de lippen licht toegeknepen alsof ze een opkomende glimlach verzwegen. Het gezicht taste ik af alsof ik wandelend in een landschap zocht naar betekenis en duiding van wat ik meende te zien.

Met dezelfde zoekende ogen heb ik de worsteling van Edino de afgelopen uitzendingen bekeken. Op eerdere beelden liep hij eenzaam tussen de rails van een verlaten spoorlijn en sleepte hij zich voort om, naar ik begrepen had, zichzelf tegen te komen, misschien wel om te ervaren dat je na afloop nog gewoon ‘ik’ kunt zijn. Ik zag hem verder strompelen en in zijn uitdrukkingsloze gezicht las ik zijn uitzichtloosheid. Ik wilde hem toeschreeuwen om door te gaan, want juist hem gunde ik een overwinning. Maar was mijn aanmoediging wel oprecht, of zag ik mezelf soms lopen en zou het daarom een persoonlijk verlies zijn als hij – dus ik – verloor?
Ik kijk verder en zie hoe Edino aan zijn opdracht begint en de berg instapt. Ik zie hoe hij in het stikdonker de rotsige gangen aftast en hoe hij tijgert door het tegenwerkende ijswater. In tegenstelling tot zijn voorgangers is het bij hem geen enkele reis naar het einde van de tunnel. Edino maakt de twijfel waar die door anderen uitgesproken wordt, waarvan ik er een ben. Als de nauwe doorgang Edino te krap lijkt gaat hij terug.
“Ik vind het niet meer leuk om naar te kijken” zeg ik tegen mijn vrouw. Het zijn indringende beelden van iemand die bijna klem komt te zitten. Is het de situatie van Edino die me raakt, wellicht met op de achtergrond wat ik vanmorgen over Israel las? Is het omdat ik Ruinerwold kan zien liggen vanuit mijn huis? Ik voel dat ik met Edino terug zou willen kruipen omdat zijn situatie mij benauwd en zou op de pauzeknop van mijn lichaam en gedachten willen drukken. Is zijn situatie voor mij zo herkenbaar dichtbij?

Dan is er een voice-over van Edino waarin hij – als een alter-ego – uitlegt wat er met hem gebeurde op dat moment, het stelt me gerust hem zo weloverwogen te horen praten. Na de uitzending heb ik de hele tunnel-dialoog en enscenering uitgeschreven en herhaaldelijk herlezen. Ik ben nog steeds onder de indruk van haar schoonheid. Ik zag de zelfreflecties van Edino en coachende instructeurs die maakten dat Edino zichzelf kon herpakken. Ik zag mezelf ook even zitten met de studenten die ik in de afgelopen jaren coachte en voelde een verlangen naar wat ik zelf wellicht gemist had. Het is inderdaad herkenbaar dichtbij.
Een verscholen instructeur vangt de terug kruipende Edino op en spreekt hem moed in, moed die Edino het vertrouwen geeft de nauwe doorgang te overwinnen en verder te gaan. Als hij halverwege nog een instructeur tegenkomt vertelt hij hoe hij bij zichzelf te rade ging en dat zijn angst niet de dood zelf betreft, maar het onbekende dat daarachter ligt maar nog niet lag toen hij nog in het ‘verhaal’ van zijn vader geloofde. De instructeur lijkt door de woorden van Edino uit het veld geslagen, secondenlang staart hij stilzwijgend naar de grond, Edino’s blik vermijdend. “Ja, dat zijn interessante dingen die naar boven komen met zo’n simpele oefening” zijn de woorden die hij nog kan vinden. Ik geniet ervan omdat de eeuwigheidswoorden zo contrasteren met het moment en de situatie en ik de worsteling herken om even te willen doorpraten over de zaken die ertoe doen, maar dan ook op het verkeerde moment. Als Edino weer buiten staat spiegelt zijn glimlach de mijne omdat zijn overwinning ook als de mijne voelt.

Mijn overwinning? Waarom kwam alles zo herkenbaar dichtbij? Ben ik de enige die zo geraakt werd door de uitzending met Edino en het artikel over Israel? Gezien de kijkdichtheid van het programma en ook de inmiddels 60.000 verkochte exemplaren van Israels boek vermoed ik van niet. Maar op welke wegen en langs welke velden heb ik zelf dan de afgelopen dagen of zelfs maanden gelopen die wellicht ook debet waren aan mijn ongemak?
Ik herinner me een pijnlijke ervaring uit mijn jeugd, een van ook opgesloten en vastzitten. Pure paniek, maar ook met het geluksmoment van mijn bevrijding. Ik was een jaar of elf, klein, lenig en onderzoekend en in de schoolpauze altijd bezig me te verstoppen omdat ik niet gevangen wilde worden bij het ‘sjoriotsen’, een spel waarbij twee elkaar vasthoudende leerlingen de anderen moesten vangen. Ik was vaak de laatste vangst omdat ik de lenigheid van een vluchtende haas bezat, waarbij haakse bochten mijn specialiteit waren. Maar ook met verstoppen had ik veel succes, heimelijk had ik al vaker de ruimte tussen het elektriciteitshuisje en de speelpleinmuur bekeken en op een dag leek het mij de juiste keuze. De smalle ruimte kon ik alleen zijwaarts in, het was de plek waar niemand me zou zoeken, laat staan vinden. Maar na een meter schuifelen zat ik klem als een speleoloog die een inschattingsfout had gemaakt, verder kon ik niet en de paniek sloeg toe, net zoals bij Edino. Maar wat ik mij vooral herinner was het overwinningsgevoel toen ik er weer uit was.

Maar er was meer de afgelopen twee jaar. Naast de in mijn lijf geëtste herinneringen waren er ook reflecties van mijzelf en van anderen over het niet zichtbare deel van mijn identiteit. Aangemoedigd door mijn directe omgeving meldde ik me aan bij de Schrijversvakschool. Ik zag er als een berg tegenop omdat ik niet wist wat ik kon verwachten en door welke mentale tunnels ik zou moeten kruipen. Ja, de talige kant van het leven lag me wel, voor velen ben ik een filosoferende veelprater, en de talloze onderzoeks- en adviesrapporten die ik in mijn werk schreef brachten me veel voldoening omdat ik met genoegen de woorden wikte en woog om te zeggen wat ik wilde zeggen, of juist niet. Ik realiseer me nu dat ik in Edino een medepelgrim ontmoet heb op de Camino van het leven. Ook ik heb kamertjes waarvan ik soms niet weet wat of wie erin zit. Ik heb hun deuren, zelf of met behulp van ‘instructeurs’ en ‘schrijvers in spé’ geopend, hun inhoud bevochten of met rust gelaten en ze soms in het volle daglicht gezet doordat ik er over schreef en dichtte. Het ging over het loskomen van verstikkende gedachten, het verlangen naar vrijheid en de zoektocht naar de vormgeving van een eigen ‘ik’. Ik schreef een gedicht over een kasteelheer die de deur van zijn gedachtenzolder kon openen met de verloren of wellicht gestolen sleutel en die verlangde om in volle vrijheid met zijn kleinkinderen te kunnen genieten van zijn eigen domein, dat zij hopelijk later zullen erven. En er was een ‘vrij gedicht’ waarin ik het verlangen verwoordde om mijn eigen woorden te kunnen kiezen, los van het verhaal van anderen. Als ik vaderlijk naast me kijk zie ik naast Edino ook Israel lopen, zoekers op weg naar ‘Emmaus’.

Voor mijzelf was het herkenbaar dichtbij, maar heeft niet elk mens kamertjes waaruit we willen ontsnappen uit de soms rauwe en benauwende werkelijkheid daarbinnen. Eenmaal buiten wacht de vrijheid ons op met open armen. Als ik in de spiegel kijk sta ik er niet alleen voor, met sommigen van hen heb ik de afgelopen dagen een glimlach gedeeld.