Context is (niet) alles.

Een aantal jaren geleden kreeg ik naar aanleiding van een workshop op mijn werk een boekje met de titel “context is alles”. De achterliggende gedachte is dat een product zijn toegevoegde waarde voornamelijk ontleent aan de context waarbinnen het gepresenteerd wordt, zoals een flesje bronwater in een woestijnlandschap. Creëer dus de juiste context en zie daar, het product verkoopt zichzelf.

Hieraan moest ik denken toen ik afgelopen zaterdag een Masterclass met de titel “How to Create a Masterpiece” volgde bij Ruben Timman. Hij is de oprichter van het Museum of Humanity, een gepassioneerd man met een opdracht, zoals hij vertelde, ontvangen in een droom. Als fotograaf reisde hij de wereld rond en werd getroffen door het menselijk leed in een vluchtelingenkamp dat hij bezocht. Hij voelde daarbij het appel van, wat de joods-franse filosoof Levinas ‘de vreemde Ander’ noemt. Een appel aan zijn persoonlijke verantwoordelijkheid om de Ander met zorg en respect, dus waardig, te behandelen. Een appel dat in iedere ontmoeting nodig blijft omdat de ander maar al vaak tot object gereduceerd wordt en dus van zijn waardigheid beroofd wordt.

Tijdens Rubens verhaal bloemkoolden mijn gedachten totdat ze stilgezet werden bij de Bijbelse woorden ‘de ander liefhebben als jezelf’. Door ‘de ander’ te lezen als ‘de Ander’ besefte ik plots de diepgang en actualiteit van deze Bijbelse opdracht. Maar het bleek slechts de helft van het verhaal dat me wel vaker bezig houdt.

Eenmaal thuis werd ik geconfronteerd met een column die ik opgeprikt heb in mijn werkkamer. Hij draagt de titel ‘Ellende Verlossing Dankbaarheid Repeat’ en bevat het volgende citaat van de Deense filosoof Søren Kierkegaard: ‘Als ik iemand tegenkom die lijdt, beschouw ik het als mijn plicht om te zeggen: zorg ervoor dat je van jezelf houdt. Als je lijdt val je namelijk al snel ten prooi aan de zwaarmoedige gedachte dat je teveel bent in deze wereld.’ Kierkegaards boodschap is dat je meer bent dan je lijden, meer dan pijn, meer dan je falen. Een boodschap, ook Rubens boodschap, die ik graag doorgeef aan studenten die ik coach, maar ook mezelf voorhoudt.

Zowel Levinas, de Bijbel als Kierkegaard hebben het over de bijzondere, bijna mystieke, relatie tussen de ‘jezelf’ en ‘de ander’. Door hun onderlinge uitwisselbaarheid gaan ze samen op in het Ubuntu, het ‘ik ben omdat wij zijn’. Vaak is er nog een hele weg te gaan om bij dat ‘wij’ uit te komen. Is de impliciete boodschap achter de Bijbelse opdracht niet dat je eerst ‘de vreemde Ander’ in jezelf moet herkennen om überhaupt aan de rest van de opdracht toe te komen? Jezelf respectvol en waardig behandelen als voorwaarde in de omgang met de ander? Het is de onbesproken les die Ruben ons meegaf door zijn eigen levensverhaal met ons te delen.

Nu terug naar waar de Materclass wel voor bedoeld was. Hoe portretteer je iemand als je wilt laten zien wie hij is als uniek mens en dus niet als figurant in een groter verhaal? Rubens oplossing voor een a-contextuele benadering is even eenvoudig als doeltreffend. Om de bedoelde-mens zelf te kunnen vastleggen fotografeert hij deze tegen een zwarte achtergrond, een ‘afwezige’ achtergrond. Maar voor portretfoto’s blijkt het niet voldoende. Er zijn nog meer factoren de geëlimineerd moeten worden omdat ze te sturend kunnen zijn. Een licht achterover gebogen hoofd kan duiden op arrogantie, een scheef hoofd op verlegenheid. Ruben heeft deze en andere elementen nauwkeurig beschreven in het boekwerk dat we mee naar huis kregen. Ik heb er in de Masterclass allemaal mee kunnen worstelen. En dat is dan alleen maar de techniek, de ‘buitenkant’. Er is ook nog wat hij noemt de ‘binnenkant’, het subtiele samenspel tussen fotograaf en geportretteerde waarvan de regels als een protocol door Ruben beschreven zijn. In die ontmoeting spelen elementen als menselijk contact, veiligheid, gelijkwaardigheid en respect een cruciale rol. Om het eigene van de persoon vast te kunnen leggen wordt gebruik gemaakt van de kracht van de verbeelding. “Sluit 1 minuut je ogen, ga in gedachten terug naar toen je zes was, wat was je droom? Doe dan je ogen weer open, kijk recht in de lens, dan zal ik jou en je droom met een ‘klik’ als Meesterwerk proberen vast te leggen.

De mens als meesterwerk, kroon op de Schepping. Het is de hoeksteen waarop het Museum of Humanity rust. De thuisbasis in Zaandam hangt inmiddels vol met waardig in beeld gebrachte mensen en het is daarom op zoek naar filialen en filiaalhouders. Ruben is een man met dromen – het is mooi en mijn hoop deze met hem en een groeiend aantal Creators of Masterpieces te mogen realiseren.

Zaandam, 16 maart 2024
Sjaak Leene

‘Blackbird, fly away’

De stilte smoort mijn ongeloof, gedempt licht verdringt mijn verdriet. Zoekende woorden vinden geen rust. Daar, onder het rode kleed ligt zij die haar korte-leven-lang verlangde naar het leven, maar het niet kon vastpakken. Rondom de kist gestoken bloemen markeren de grens tussen leven en dood, ons leven, haar dood.

Ik ben op zoek naar zin en betekenis, zij was immers een van ons. In de klas zochten we samen naar woorden, vormden zinnen tot beeldrijke verhalen; ziele-spiegels voor onszelf en de ander. Haar spiegel was nooit vlak, haar beeld altijd onrustig. Vaak wilde ik haar ogen even lenen om te zien wat zij zag. De dunne zilverfilm markeerde de broze grens tussen haar zijn en willen-zijn. Hij bleek niet bestand tegen de zurige tijd die hem langzaam wegvrat totdat haar zijn een niet-zijn werd.

Was het meant-to be, het niet kunnen vastpakken wat Nienke zocht. Was zij als de Atlasvlinder zonder mond die al na 10 dagen sterft omdat ze niet kan eten, of ontbreekt de mond omdat ze toch maar kort zal leven?

Het doek lijkt gevallen voor haar die eindelijk rust gevonden heeft. Maar even gaat het weer open zodat mooie, liefdevolle woorden hun weg kunnen vinden in het theater van het leven, haar leven. Woorden die verhalen hoe ze gaandeweg de bühne verruilde voor de schaduw van coulissen en regietafels. Haar professie was haar leven, dé bühne bleek ook de bühne-van-haar-leven, het scenario voor dit afscheid is door haar zelf geschreven. Het is intens mooi te horen en te zien dat ze de regie uit (haar) handen, in goede handen heeft durven en kunnen geven.

Op de eerste rij stond ze en even waren we samen publiek. Te kort was haar leven. Als het laatste woord gesproken is verlaat ze de zaal, die ook even tempel was en zich nu adembenemend vult met Blackbird van Alter Bridge. Een indringende vertolking van wat we elkaar bij leven nog hadden willen zeggen.

Zutphen, 9 december 2023
Sjaak Leene

Herkenbaar dichtbij

“We kunnen jou niet dichter bij de dood brengen, dan wat we nu gaan doen.” Ik kijk naar een uitzending van Kamp van Koningsbrugge. Het zijn de bijna profetische woorden van de instructeur die uitlegt wat de bedoeling is. Dan is Edino aan de beurt, een van de kinderen van Ruinerwold. Ook hij moet de berg in, zijn binnenste doorkruipen en bevechten om niet verteerd te worden door de angst voor het duister of zelfs voor de dood. Want dat is wat Ray aan Edino meegeeft voordat hij begint. Het klinkt alsof deze woorden juist voor hem bedoeld zijn.

Ik zit er ongemakkelijk bij, ongemakkelijk omdat ik weet wie Edino is en wat hij heeft meegemaakt daar op de boerderij. Dat ongemak is er bij de vorige afleveringen langzaam ingeslopen. Het vorige seizoen kon ik bij het kijken naar de commando’s in spé nog afstand bewaren en was ik toeschouwer. Dit seizoen heb ik gevoeld hoe mijn lichaam zich bij het zien van de beelden soms aanspant en inspant om weg te kijken. Wat is het dat ik me dit keer bijna deelnemer voel en mijn betrokkenheid zich zelfs lijfelijk doet voelen?

Deze dag had sowieso al een ongemakkelijke start. In de ochtendkrant las ik een artikel met de kop: ”Israel van Dorsten uit Ruinerwold verstikte in het geloof van zijn vader: Dood ben ik nu toch al”. De kop pakte me bij de strot, niet de grote letters maar wat er gesteld en gezegd wordt had me ervan weerhouden direct verder te lezen. Ruinerwold, twee kilometer van mijn huis, ‘geloof en verstikken’ en het afsluitende ‘dood ben ik nu toch al’ hadden mijn gedachten stilgezet, met snel verder lezen zou ik ze van hun betekenis voor mij beroofd hebben.

Het is een recenserend artikel over het pas verschenen boek waarin Israël van Dorsten – een van de kinderen van Ruinerwold en broer van Edino – zijn jeugd beschrijft die vol was van manipulatie en misbruik. Ik dacht dat ik er veel van wist, maar schrok van wat ik las. Ik volgde destijds nauwgezet het nieuws waarin termen als horrorboerderij en martelkelder voorbijkwamen. Ik fietste langs de Wold Aa waar ik zag hoe aan de overkant een zwerm politieauto’s de boerderij omzoomde. En ik bedacht me dat ik er talloze keren langsgefietst was op zoek naar een leuke woonboerderij en deze ook als optie had meegenomen. Het artikel verhaalt van reinigingsrituelen die zijn godsdienstwaanzinnige vader voor hem bedacht had. Israel vertelt in zijn boek hoe juist niet de fysieke opsluitingen, maar de geestelijke manipulatie van zijn vader hem van zijn identiteit beroofd heeft, zodat hij de ‘ongemakkelijke werkelijkheid van ‘niet meer weten wie ik ben’ nog dagelijks ervaart. Hij schrijft in zijn boek: “Zo wil ik nu weer terug naar mijn kleine donkere kille hokje op zolder. Ik verlang naar het simpele leven in dat hokje. Ik zat daar alleen, en toch bezat ik iets heel waardevols: ik was nog gewoon ik. ”Op de bijgeplaatste foto keek die ‘ik’ me vanmorgen vragend en indringend aan, de lippen licht toegeknepen alsof ze een opkomende glimlach verzwegen. Het gezicht taste ik af alsof ik wandelend in een landschap zocht naar betekenis en duiding van wat ik meende te zien.

Met dezelfde zoekende ogen heb ik de worsteling van Edino de afgelopen uitzendingen bekeken. Op eerdere beelden liep hij eenzaam tussen de rails van een verlaten spoorlijn en sleepte hij zich voort om, naar ik begrepen had, zichzelf tegen te komen, misschien wel om te ervaren dat je na afloop nog gewoon ‘ik’ kunt zijn. Ik zag hem verder strompelen en in zijn uitdrukkingsloze gezicht las ik zijn uitzichtloosheid. Ik wilde hem toeschreeuwen om door te gaan, want juist hem gunde ik een overwinning. Maar was mijn aanmoediging wel oprecht, of zag ik mezelf soms lopen en zou het daarom een persoonlijk verlies zijn als hij – dus ik – verloor?
Ik kijk verder en zie hoe Edino aan zijn opdracht begint en de berg instapt. Ik zie hoe hij in het stikdonker de rotsige gangen aftast en hoe hij tijgert door het tegenwerkende ijswater. In tegenstelling tot zijn voorgangers is het bij hem geen enkele reis naar het einde van de tunnel. Edino maakt de twijfel waar die door anderen uitgesproken wordt, waarvan ik er een ben. Als de nauwe doorgang Edino te krap lijkt gaat hij terug.
“Ik vind het niet meer leuk om naar te kijken” zeg ik tegen mijn vrouw. Het zijn indringende beelden van iemand die bijna klem komt te zitten. Is het de situatie van Edino die me raakt, wellicht met op de achtergrond wat ik vanmorgen over Israel las? Is het omdat ik Ruinerwold kan zien liggen vanuit mijn huis? Ik voel dat ik met Edino terug zou willen kruipen omdat zijn situatie mij benauwd en zou op de pauzeknop van mijn lichaam en gedachten willen drukken. Is zijn situatie voor mij zo herkenbaar dichtbij?

Dan is er een voice-over van Edino waarin hij – als een alter-ego – uitlegt wat er met hem gebeurde op dat moment, het stelt me gerust hem zo weloverwogen te horen praten. Na de uitzending heb ik de hele tunnel-dialoog en enscenering uitgeschreven en herhaaldelijk herlezen. Ik ben nog steeds onder de indruk van haar schoonheid. Ik zag de zelfreflecties van Edino en coachende instructeurs die maakten dat Edino zichzelf kon herpakken. Ik zag mezelf ook even zitten met de studenten die ik in de afgelopen jaren coachte en voelde een verlangen naar wat ik zelf wellicht gemist had. Het is inderdaad herkenbaar dichtbij.
Een verscholen instructeur vangt de terug kruipende Edino op en spreekt hem moed in, moed die Edino het vertrouwen geeft de nauwe doorgang te overwinnen en verder te gaan. Als hij halverwege nog een instructeur tegenkomt vertelt hij hoe hij bij zichzelf te rade ging en dat zijn angst niet de dood zelf betreft, maar het onbekende dat daarachter ligt maar nog niet lag toen hij nog in het ‘verhaal’ van zijn vader geloofde. De instructeur lijkt door de woorden van Edino uit het veld geslagen, secondenlang staart hij stilzwijgend naar de grond, Edino’s blik vermijdend. “Ja, dat zijn interessante dingen die naar boven komen met zo’n simpele oefening” zijn de woorden die hij nog kan vinden. Ik geniet ervan omdat de eeuwigheidswoorden zo contrasteren met het moment en de situatie en ik de worsteling herken om even te willen doorpraten over de zaken die ertoe doen, maar dan ook op het verkeerde moment. Als Edino weer buiten staat spiegelt zijn glimlach de mijne omdat zijn overwinning ook als de mijne voelt.

Mijn overwinning? Waarom kwam alles zo herkenbaar dichtbij? Ben ik de enige die zo geraakt werd door de uitzending met Edino en het artikel over Israel? Gezien de kijkdichtheid van het programma en ook de inmiddels 60.000 verkochte exemplaren van Israels boek vermoed ik van niet. Maar op welke wegen en langs welke velden heb ik zelf dan de afgelopen dagen of zelfs maanden gelopen die wellicht ook debet waren aan mijn ongemak?
Ik herinner me een pijnlijke ervaring uit mijn jeugd, een van ook opgesloten en vastzitten. Pure paniek, maar ook met het geluksmoment van mijn bevrijding. Ik was een jaar of elf, klein, lenig en onderzoekend en in de schoolpauze altijd bezig me te verstoppen omdat ik niet gevangen wilde worden bij het ‘sjoriotsen’, een spel waarbij twee elkaar vasthoudende leerlingen de anderen moesten vangen. Ik was vaak de laatste vangst omdat ik de lenigheid van een vluchtende haas bezat, waarbij haakse bochten mijn specialiteit waren. Maar ook met verstoppen had ik veel succes, heimelijk had ik al vaker de ruimte tussen het elektriciteitshuisje en de speelpleinmuur bekeken en op een dag leek het mij de juiste keuze. De smalle ruimte kon ik alleen zijwaarts in, het was de plek waar niemand me zou zoeken, laat staan vinden. Maar na een meter schuifelen zat ik klem als een speleoloog die een inschattingsfout had gemaakt, verder kon ik niet en de paniek sloeg toe, net zoals bij Edino. Maar wat ik mij vooral herinner was het overwinningsgevoel toen ik er weer uit was.

Maar er was meer de afgelopen twee jaar. Naast de in mijn lijf geëtste herinneringen waren er ook reflecties van mijzelf en van anderen over het niet zichtbare deel van mijn identiteit. Aangemoedigd door mijn directe omgeving meldde ik me aan bij de Schrijversvakschool. Ik zag er als een berg tegenop omdat ik niet wist wat ik kon verwachten en door welke mentale tunnels ik zou moeten kruipen. Ja, de talige kant van het leven lag me wel, voor velen ben ik een filosoferende veelprater, en de talloze onderzoeks- en adviesrapporten die ik in mijn werk schreef brachten me veel voldoening omdat ik met genoegen de woorden wikte en woog om te zeggen wat ik wilde zeggen, of juist niet. Ik realiseer me nu dat ik in Edino een medepelgrim ontmoet heb op de Camino van het leven. Ook ik heb kamertjes waarvan ik soms niet weet wat of wie erin zit. Ik heb hun deuren, zelf of met behulp van ‘instructeurs’ en ‘schrijvers in spé’ geopend, hun inhoud bevochten of met rust gelaten en ze soms in het volle daglicht gezet doordat ik er over schreef en dichtte. Het ging over het loskomen van verstikkende gedachten, het verlangen naar vrijheid en de zoektocht naar de vormgeving van een eigen ‘ik’. Ik schreef een gedicht over een kasteelheer die de deur van zijn gedachtenzolder kon openen met de verloren of wellicht gestolen sleutel en die verlangde om in volle vrijheid met zijn kleinkinderen te kunnen genieten van zijn eigen domein, dat zij hopelijk later zullen erven. En er was een ‘vrij gedicht’ waarin ik het verlangen verwoordde om mijn eigen woorden te kunnen kiezen, los van het verhaal van anderen. Als ik vaderlijk naast me kijk zie ik naast Edino ook Israel lopen, zoekers op weg naar ‘Emmaus’.

Voor mijzelf was het herkenbaar dichtbij, maar heeft niet elk mens kamertjes waaruit we willen ontsnappen uit de soms rauwe en benauwende werkelijkheid daarbinnen. Eenmaal buiten wacht de vrijheid ons op met open armen. Als ik in de spiegel kijk sta ik er niet alleen voor, met sommigen van hen heb ik de afgelopen dagen een glimlach gedeeld.

Rijwielstalling

Op een steenworp afstand van mijn woonplaats, ligt het fanfaredorp Giethoorn. Ik kom er graag. Opgegroeid in een slotenlandschap voel ik me er thuis. Vaak huur ik er een fluisterbootje, dit keer uitgezwaaid met een ‘ik zie wel wanneer jullie terug zijn’.

Het is de gewoonte na afloop aan te meren bij het dorpscafé. De Fanfare ligt er weer uitnodigend bij. We worden door de kastelein op de gebruikelijke wijze ontvangen. ‘Heb je nog een plaat bij je?’ Binnen hangt het vol met kentekenplaten, wegwijzers en alles wat plat is en waar iets op staat. Vorige keer bracht mijn kleinzoon een SH-plaatje mee, dat nu achter de bar hangt als uitnodiging om luid en duidelijk te spreken. Als mijn ogen zoekend langs het plafond gaan vraagt hij ‘opa, wanneer neem jij een keer iets mee?’

Ik heb lang getwijfeld, maar nu de jaren gaan tellen besluit ik hem een verhaal uit mijn jeugd te vertellen. ‘Weet je’ begin ik ‘in mijn garage hangt een groot emaille bord waar RIJWIELSTALLING op staat. Ik heb het gekregen van een NS-directeur. Het bord stond jarenlang bij de fietsenstalling in IJsselmuiden, waar ik altijd haastig mijn fiets neerplofte om de trein naar Zwolle te kunnen halen. Toen het gebouwtje afgebroken werd, besloot ik erom te vragen, maar hoorde lange tijd niets. Jaren later belde de NS-directeur naar mijn vader met de vraag wanneer we het bord op konden halen.

Met dat bord in gedachten zoek ik ook nu weer het plafond af. ‘Kijk jongen, als ik dood ben zou dat een mooi plekje zijn, daar boven …..’, nog voor ik uitgesproken ben rent hij naar de kastelein en wijst naar de lege plek boven het biljard. ‘Meneer, kunt u dat plekje daarboven reserveren voor mijn opa, voor als hij dood is meneer?’

‘t Wort nie wat

Ik zit met mijn vrouw en dochter op het zeshoekige Joop Edes boombankje in het centrum van Nes. Op het pleintje met de aanpandige neringen van bakkerij De Jong en Hotel de Jong. Ik heb net bij de eerste drie King size roombroodjes gekocht die we ons goed laten smaken. We nemen de wolkbreuk van poedersuiker voor lief die zich over onze kleding en schoenen uitstort als teken van ongemak. De hand van De Jong is uitgeschoten of hij wil, de omvang van zijn klandizie kennende, voorkomen dat deze door hypo’s overmand zijn suikerklontjesvoorraad tot een beklagenswaardig minimum reduceren.

Net als wij onze mond wijd open en op korte afstand van de eveneens met overdaad aangebrachte room gepositioneerd hebben wordt we opgeschrikt door een drietal fiets-afstappende dames op leeftijd, die zich gedragen als brugpiepers uit vervlogen tijden. Alsof ze op mars geland zijn geven ze aan elkaar in staccato instructies over de wijze waarop en waar hun ongetwijfeld gehuurde tweewielers het beste gestald kunnen worden. Aan hun uiterlijk te zien schat ik dat het gezelschap uit één moeder en twee dochters bestaat. De vorige keer dat we hier zaten en eveneens een drietal dames ons het uitzicht belemmerde leek het omgekeerde het geval. Maar wellicht was het een tienermoeder die op stap was met haar dochters, waarvan één een nakomertje was.

Nadat zijn hun armen, benen en andere lichaamsdelen gestrekt hadden keken zij in het rond als zeeverkenners op een booreiland. Ze stonden de coronaregels overtredend in driehoeksopstelling dicht bij elkaar, ieder met uitzicht op een ander deel van het plein. De vrouw met de blauwe pantalon met plooi en een wit vest hengelde een bijpassend wit handtasje uit haar fietstas, waaruit ze vervolgens een mondkapje trok en deze met de witte kant naar buiten over haar gezicht trok. Als volleerde ordehandhavers stortten de andere twee zich op de, door mij tot moeder geconcludeerde, derde persoon om deze ondersteund met handgebaren te gebieden het mondkapje om te draaien. Haar restte niets anders dan te gehoorzamen, gezien de met tatoeages gedecoreerde bovenarmen van haar belagers, waarna het beugeltje haar welgevulde onderkin ondersteunde.

Nadat ze zich enkele malen om hun as gedraaid hadden begon ons op te vallen dat één van hen de ogen bij iedere ommedraai net iets langer op ons gericht hield dan je zou mogen verwachten op basis van hun rotatiesnelheid. Haar pupil draaide daarbij van de ene ooghoek naar de andere waardoor deze een nog net voldoende onbewogen beeld van ons gaf, op basis waarvan haar eigenaresse concludeerde, dat we de roombroodjes nog niet voor de helft verorberd hadden en dat dat ook nog wel even ging duren, waarna ze als een dorpsomroeper de pleingasten, die met toenemende verbazing het roterende drietal hadden gadegeslagen, daarvan op de hoogte stelde met de woorden:

“Kiek, doar zoaten wie veurig moal, moar ik zie ‘t al, ’t wort niet wat, loaten we mor aanderkaant goan plakken.

Schuifdeuren

Het is de zoveelste avond dat ik met mijn vrouw het nieuws van de dag doorneem aan de hand van de vele talkshows die ons land rijk is. Meestal levert mijn vrouw direct en uitvoerig commentaar, alsof ze er zelf aan tafel zit. Als virtuele talkshow host probeer ik haar dan met handgebaren tot stilte te manen omdat ik op zo’n moment liever naar Jinek en haar gasten zelf luister. Onze dochter, die de weekenden bij ons thuis is, neemt meestal het zekere voor het onzekere en volgt op die momenten, te midden van bakken chips en andere lekkernijen, haar favoriete programma’s aan de keukentafel.

Vanavond is het echt bal. Het kabinet heeft zich na een lange periode van struikelen gecontroleerd laten vallen over de – je dacht dat je een toeslag kreeg – affaire. Een val in slow motion – je kunt tenslotte niet iedere dag hevig schrikken – en dus mochten we de afgelopen dagen achter de fanfare van journalisten en talkshowhosts aanlopen richting de knekelplaats. Normaal gesproken is het in huize Leene een oase van rust, beleefdheid en weloverwogen taalgebruik, maar vanavond gaan alle remmen los, alsof de waterbak aan het einde van de achtbaan even niet oplet en we doorschieten naar onontgonnen terrein waar alle soorten conflicten (die we onlangs op de schrijversvakschool behandeld hebben) met elkaar de strijd aangaan.

Als het ergste achter de rug is gaan de schuifdeuren, die kamer van keuken scheiden, langzaam open. Het is onze dochter die met een kaasplankje op schoot aan komt rollen en met een gevoel voor understatement aan ons vraagt of het nog een beetje gaat. Ze weet dat onze voorliefde voor kaas het zal winnen van de woordenbrijen en klanken die tot dan toe het binnenklimaat domineerden. Zou ze echter weten dat onze reacties van vanavond meer dan ons lief is voortkomen uit een nog steeds voortdurende strijd met een zorgverlener die haar de afgelopen jaren aan haar kwetsbare lot heeft overgelaten en dat geld alleen niet voldoende is om alle wonden te helen? Nee, ze weet het niet.

Als ze terugrolt en de schuifdeuren weer achter haar gesloten heeft kijken we elkaar begrijpend en in stilte aan. Met kaas in de mond is het moeilijk praten. Over twee weken weer een bijeenkomst en als het aan ons ligt niet met gesloten deuren. We weten inmiddels hoe ze te openen en hoe ze open te houden. Twee Kamerleden gaven daarvan de afgelopen jaren ook een goed voorbeeld.

Rechtvaardigheid is het kind van vader Volharding en moeder Deugd.

Van het slot

Coronatijd; het leven valt voor velen stil, ook dat van ons. De vorig jaar aangeschafte Museumjaarkaart  is er nog lang niet uit en dat gaat dit jaar ook niet meer gebeuren. Ook Kunstmaand Ameland slaat een jaartje over, waardoor onze kunst- en cultuurboom door gebrek aan voeding zijn bladeren snel aan het verliezen is. Ja – online – valt er van alles te beleven, maar dat voelt als het kijken naar een mooie vrouw zonder uitzicht op een spoedige ontmoeting. Hetzelfde gevoel dat je krijgt als je je oma alleen maar achter glas mag zien omdat er sprake is van besmettingsgevaar.

Er zullen mensen zijn die juist opleven als het leven minder spannend wordt en de ontmoetingen met de medemens, die vaak als confrontaties beleefd worden, uitblijven. Wij zijn inmiddels tot de conclusie gekomen dat we mensen-mensen zijn. Om het ongemak van ‘het lege nest’ te compenseren begon mijn vrouw een paar jaar geleden als gastouder met het opvangen van kinderen voor die een warm tweede thuis nodig hadden. De laatste jaren overigens geholpen door onze oudste dochter die haar eigen zonen graag hetzelfde thuis wilde bieden, als waar naar ze zelf allang niet meer verlangde omdat ze inmiddels haar eigen boontjes dopt.

Nu alle oppaskinderen thuis gehouden worden is het hier stilgevallen. Onze rolstoeldochter komt nu weer ieder weekend, tegen haar en onze voornemens in en compenseert zo enigszins ons en haar gemis aan ontmoetingen met anderen dan onszelf.

Met onszelf – die vraag hield me de afgelopen dagen bezig op zoek naar herinneringen die me houvast zouden kunnen bieden in een omgewoelde wereld om zo zaadjes te zijn, die kunnen uitgroeien tot stevige fruitbomen die me naast houvast ook een hernieuwde oogst zouden kunnen brengen.

Ik heb ze nog niet gevonden en al luisterend naar de oude blueslegende Harry Muskee wordt ik even stilgezet bij een mooie frase uit een lied dat verhaalt van een mooie ontmoeting die hem meer gebracht heeft dan hij ooit gevraagd heeft. More than I can ask for is de treffende titel waarin hij het gevoel verwoord dat past bij mijn vergeefse zoektocht naar vruchtbare herinneringen: When the key got stuck, in the door to my mind.

Als ik ontwaakt ben uit mijn korte stilstand besef ik me dat Harry’s sleuteltje ongevraagd een deurtje bij me heeft geopend. Bedankt onvergeten man. Morgen maar weer verder luisteren.

Spekkoper

Iedere zaterdag is het genieten op Radio 1 met het programma de Taalstaat  gepresenteerd door Frits Spits. Aangeraakt door mooie taalmomenten ga ik meestal de rest van de dag in als een taalpurist die de neiging voelt alle langskomende woorden en zinnen op een gouden schaaltje te willen wegen en te becommentariëren. Omdat er veel te wegen is wordt ik er snel moe van zodat ik er meestal voor het avondeten al weer mee stop.

Afgelopen zaterdag diende het eerste weegmoment zich al snel aan in een reclamespotje direct na afloop van het programma. De firma Specsavers liet ons daarin het volgende weten: ‘….. wij vergoeden 75% van uw hoortoestellen …..’. Gelukkig is mijn gehoor nog goed zodat ik me echt kon afvragen of ik het goed gehoord had. Zou Specsavers weten dat ik over een ruim assortiment hoortoestellen kan beschikken en ze mij daarom wil ontmoedigen ze allemaal vergoed te krijgen? Is het de firma ontgaan dat ik op latere leeftijd er maximaal twee zou willen aanschaffen en ik dus bij een verkeerde keuze helemaal niets vergoed krijg omdat mijn voorkeuren tot de 25% van het assortiment behoren die ze niet vergoed?

Nadat ik hun website bezocht had heb ik ze voor de zekerheid maar even gebeld met het verzoek om aan mijn cognitieve dissonantie een einde te willen maken. Het bleek dat ik, zoals ik al vermoedde, de website goed gelezen, maar het reclamespotje verkeerd beluisterd had. Na herhaalde uitlegpogingen gaf ik het uiteindelijk op en bedankte ik tenslotte vriendelijk voor de aangeboden gratis gehoortest.

Ik hou het voorlopig bij mijn vertrouwde bril. Aan mijn gehoor mankeert niets, of is het een list van de firma Specsavers om op deze wijze hun gehoor aan het eigen gehoor te laten twijfelen om zo de tijd rijp te willen maken voor een winstgevende afspraak? Ik geef er geen gehoor aan zodat ze deze potentiële spekkoper de komende tijd zullen moeten missen.

Is Mullisch te evenaren?

“Nat wordt je pas als je uit het water komt”. Ik luister vaak naar de ‘Taalstraat’ van Frits Spits en afgelopen zaterdag kwam dit aforisme van Mullisch ter sprake, waarna het me de daarop volgende nachtrust heeft gekost. Puzzelaar als ik ben was ik de hele nacht op zoek naar – zeg maar – het algoritme dat ten grondslag ligt aan deze treffende uitspraak, zodat ik Mullisch zou kunnen evenaren. Ik verdwaalde met mijn ICT achtergrond in attributen en overerving en probeerde er een vergelijkbaar aforisme uit te persen. Het is me niet gelukt en toch moet het mogelijk zijn denk ik ondersteund door een verhaal uit mijn studietijd over kunstmatige intelligentie. Het ging over een bijna gepensioneerde dijkbewaker ergens in Amerika, die iedere dag zijn rondje liep over de dijken van een waterreservoir en dan, soms al stampend, aangaf waar de dijk te zwak was en versterkt moest worden. Een volgende dijkbewaker vond men te duur en daarom werd naar een ‘geautomatiseerde’ oplossing gezocht. Wetenschappers die zich met kunstmatige intelligentie bezighielden wilden daarom weten op basis van welke regels de man zijn besluiten nam en kwamen er na drie jaar puzzelen achter dat het er slechts vijf waren die hij altijd toepaste en in nagenoeg alle gevallen de juiste ingrepen opleverde.

Het is dus een kwestie van tijd om Mullisch te evenaren en dus puzzel ik nog even door, tenzij Harry een geval apart is. Zijn eigen antwoord meen ik al te kennen.

Melanie

Af en toe mag je getuige zijn van een prachtig voorbeeld van miscommunicatie, die zijn oorsprong vindt in een gebrekkige waarneming. Gek genoeg denken we bij communiceren meer aan praten dan aan luisteren, of breder gezegd: waarnemen.

Zo was ik getuige van een ‘gesprek’- het was meer een poging daartoe – tussen een zwaar spastisch meisje en een met haar contact zoekende vrouw op leeftijd. Die laatste zal zich afgevraagd hebben wat iemand met een toetsenbord op zijn rolstoel moet en zal er helemaal niet bij stilstaan gestaan hebben wat de functie is van een uitleesvenstertje. Haar veronderstelling was blijkbaar dat je in zo’n (rol)toestand waarschijnlijk ook wel doof zult zijn en daarom startte ze haar ‘gesprek’ middels handgebaren. Het meisje reageerde zichtbaar geïrriteerd en begon – voor zover het ging – als een razende te typen. ‘Denkt ze dat ik gek en doof ben’ verscheen er in het venstertje. Ze ging ze er van uit – ook een waarneming – dat de vrouw het toch niet zou lezen; haar inschatting was juist: de boodschap was voor mij bedoeld.

De vrouw ging onverstoord door met haar handgebaren, want blijkbaar had ‘het meisje het niet goed begrepen’; inderdaad en ze was dat ook niet van plan. Weer typte ze een bericht dat haar ergernis verwoordde. Blijkbaar vond ze dat ik in moest grijpen, maar ik ben meer van het waarnemen. Het ‘gesprek’ eindigde in een desillusie voor de vrouw; haar oogopslag verraadde de teleurstelling geen werkelijk contact te hebben gekregen met iemand die volgens haar – terechte – inschatting het zo hard nodig heeft.

Waarnemen alleen lijkt me overigens niet genoeg, je waarneming moet ook nog een beeld opleveren – ook al valt het buiten je eigen kaders – waarop je je communicatie kunt afstemmen. Dat eigen kader kan ons redelijk dwars zitten. Het is goed af en toe getuige te zijn van zo’n ‘gesprek’,

….. of was ik deelnemer?