Bovenop de Ballumer Blinkert wil ik staan in afwachting van de zonsondergang. Er is een weersverandering op komst en dan moet je erbij zijn als fotograaf. Veranderende omstandigheden vastleggen in verstilde beelden; ik hou van tegenstellingen.
Op het schelpenpad van de Verbindingsweg naar de Blinkert kan ik nog net een kleine salamander ontwijken die zich te goed lijkt te doen aan de door de zon opgewarmde schelpen. Mooi oranje is hij, net als de zon. Voorzichtig probeer ik hem op te pakken, hij lijkt wel dood, maar langzaam komt er weer leven in. Ontroerend teer diertje op een gevaarlijke fietsroute, ‘ik zal je redden’. Languit liggend probeer ik een foto te maken, wel focus, maar geen scherpte en te weinig licht – op hoop van zegen. Dankbaar groetend zet ik hem even later op een veilig plekje ver weg van het fietspad.
Door deze onverwachte ontmoeting moet ik me nog haasten. Boven aangekomen blijk ik gelukkig alleen – hoe moet je anders van de rust genieten – Wat is ze wonderlijk mooi die natuur: een oranje ondergaande zon die de lucht zijn lading en gloed geeft, een immer ruisende zee die als een backing vocal het zich voortdurende veranderende landschap begeleidt. En in de verte de vuurtoren, een hemelwijzer als baken op aarde.
Als de zon langzaam verdwijnt verandert de sfeer met hetzelfde tempo. In de mystiek verwisselt de dag zich voor de nacht. Het wordt koud en klam. Het landschap wordt langzaam opgeslokt en lijkt te sterven door een witte deken van mist – de Witte Wieven zijn gekomen en nemen op weg naar de nacht fluisterend bezit van het landschap. Laat ze maar komen, laat me maar even samen met het landschap verdwijnen en rusten onder hun witte, zachte deken.
Nadat het licht verdwenen is staat – als op een woord – de wereld stil. Morgenvroeg zal de opkomende zon de Witte Wieven weer verdrijven en de nacht zich omwisselen voor een nieuwe dag; de zoveelste dag – en hij zag dat het goed was.