Het geluid van de scheepshoorn vult de ruimte tussen de vlakke Waddenzee en het hoge wolkendek. We gaan op reis.
Het inpakken vanmorgen leek een sleetse routine, waaronder onze ‘reiskus’, die allang geen startschot meer is van een nieuw avontuur. In de ogen van mijn vrouw zag ik Noorse fjorden die mijn verlangen naar ‘een keer iets anders’ weerspiegelden.
Toch was het dit keer anders. De achterbank was leeg, ons nakroost bleef aan de wal. De behoefte aan een gezamenlijke vakantie was weggeëbd. Onze overtocht bleek daarom meer dan een reis over het wad. Door de patrijspoorten zagen we meer dan een verdwijnende vaste wal en een door getijden gemarkeerde vaarweg. Mijn vochtige ogen zochten de hare, onze handen tastten elkaars herinneringen op zoek naar een vorm om ze te bewaren.
Dezelfde handen vinden elkaar op een terrasje om mijn verjaardag te vieren. Eilandgasten trekken aan ons voorbij, zich onbewust dat ze onderdeel zijn van onze wedstrijd om de inhoud van hun fiets- en wandelkarretjes te raden. Sinds het hondenvolk door onze humaniseringsdrang geslachtofferd is valt ons op hoeveel voor mensenkinderen bedoelde karretjes geen twee-, maar viervoeters bevatten. We hebben inmiddels een algoritme ontwikkeld om te voorspellen wat de inhoud van zo’n karretje is. Alleen gesloten karretjes doen mee, omdat veel hondenbezitters de schaamte voorbij lijken te zijn. Alsof er niets aan de hand is trekken of duwen ze hun gestrikte en gekamde viervoetertjes parmantig voort, en wij vinden daar dus wat van.
Mijn vrouw is de onbetwiste winnaar. Zij leest de voorbijgangers vanuit een intuïtie die alleen zij bezit en kan daarom feilloos de inhoud van een karretje voorspellen. Met mijn gedachten van vanmorgen voel ik inmiddels met haar mee. Het is niet zozeer het kunnen voorspellen of er een hond in zit, maar meer dan dat er geen kind in zit. Een stil gemis is met ons meegereisd.