Op een steenworp afstand van mijn woonplaats, ligt het fanfaredorp Giethoorn. Ik kom er graag. Opgegroeid in een slotenlandschap voel ik me er thuis. Vaak huur ik er een fluisterbootje, dit keer uitgezwaaid met een ‘ik zie wel wanneer jullie terug zijn’.
Het is de gewoonte na afloop aan te meren bij het dorpscafé. De Fanfare ligt er weer uitnodigend bij. We worden door de kastelein op de gebruikelijke wijze ontvangen. ‘Heb je nog een plaat bij je?’ Binnen hangt het vol met kentekenplaten, wegwijzers en alles wat plat is en waar iets op staat. Vorige keer bracht mijn kleinzoon een SH-plaatje mee, dat nu achter de bar hangt als uitnodiging om luid en duidelijk te spreken. Als mijn ogen zoekend langs het plafond gaan vraagt hij ‘opa, wanneer neem jij een keer iets mee?’
Ik heb lang getwijfeld, maar nu de jaren gaan tellen besluit ik hem een verhaal uit mijn jeugd te vertellen. ‘Weet je’ begin ik ‘in mijn garage hangt een groot emaille bord waar RIJWIELSTALLING op staat. Ik heb het gekregen van een NS-directeur. Het bord stond jarenlang bij de fietsenstalling in IJsselmuiden, waar ik altijd haastig mijn fiets neerplofte om de trein naar Zwolle te kunnen halen. Toen het gebouwtje afgebroken werd, besloot ik erom te vragen, maar hoorde lange tijd niets. Jaren later belde de NS-directeur naar mijn vader met de vraag wanneer we het bord op konden halen.
Met dat bord in gedachten zoek ik ook nu weer het plafond af. ‘Kijk jongen, als ik dood ben zou dat een mooi plekje zijn, daar boven …..’, nog voor ik uitgesproken ben rent hij naar de kastelein en wijst naar de lege plek boven het biljard. ‘Meneer, kunt u dat plekje daarboven reserveren voor mijn opa, voor als hij dood is meneer?’